ECLINLRBGEL2024909
Instantie Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak 21-02-2024
Datum publicatie 26-02-2024
Zaaknummer AWB 23_1843
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Motorrijtuigenbelasting. Betrokkene is per ongeluk met de verkeerde hobbyauto de weg opgegaan. Naheffing blijft in stand, boete verminderd tot 25% vanwege disproportionaliteit. Niet valt in te zien dat het gebruikmaken van een geschorste
auto met een hoger gewicht moet leiden tot een hogere boete dan het gebruikmaken van een geschorste auto met een relatief laag gewicht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl; Viditax (FutD), 26-2-2024; V-N Vandaag 2024/452; Sdu Nieuws Belastingzaken 2024/215
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1843
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratieve processen, kantoor Apeldoorn, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 oktober 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 16 mei 2019 tot en met 15 mei 2020 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.379 en bij beschikking een boete van € 1.379.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en daarbij de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur waren [persoon A] en
[persoon B] aanwezig.
Feiten
- Belanghebbende is van 21 februari 2019 tot en met 28 januari 2022 houder van een motorrijtuig van het merk [merknaam], met kenteken [kenteken]. De geldigheid van het kentekenbewijs is onder andere geschorst geweest van 23 april 2020 tot en met 14 april
2021.
- Op 5 mei 2020 om 15:04 uur is geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg. Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur op 25 mei 2020 naar belanghebbende een vooraankondiging gestuurd. Hierop heeft belanghebbende
bij brief van 8 juni 2020 gereageerd.
- Met dagtekening 31 juli 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ongegrond is en het beroep met betrekking tot de boetebeschikking gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen
dit oordeel heeft.
Heeft de inspecteur de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting terecht opgelegd?
6. Belanghebbende erkent dat hij door niet goed op te letten gehandeld heeft in strijd met formele bepalingen. Hij heeft namelijk met deze auto op de openbare weg gereden, terwijl het kenteken van de auto geschorst was. Hij is op de hoogte van de wettelijke
bepalingen die de gevolgen van het schorsen van een kenteken regelen. Hij is van mening, dat de handhaving in zijn geval onevenredig zwaar heeft uitgepakt. Verder is de inspecteur in de uitspraak op bezwaar naar zijn mening ten onrechte niet ingegaan op de
feiten die hij in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd. In de vooraankondiging is juist te kennen gegeven, dat een eventuele reactie in overweging zou worden genomen bij het (al dan niet) opleggen van de naheffingsaanslag en de boete. Uit niets blijkt dat
wat hij heeft aangevoerd is meegewogen. In dat geval had het beter gepast om meteen een naheffingsaanslag op te leggen en dan zou belanghebbende die ook meteen hebben betaald. Volgens belanghebbende heeft hij zich vergist en is er geen sprake van belastingontduiking.
Hij heeft verschillende motorrijtuigen. Voor een deel betaalt hij motorrijtuigenbelasting en een deel houdt hij vooral als hobby. Af en toe haalt hij er daar een van uit de schorsing. Op 5 mei 2020 heeft belanghebbende per ongeluk een auto meegenomen die was
geschorst. Goed beschouwd is er wel voldoende motorrijtuigenbelasting betaald, alleen net niet voor het op dat specifieke moment gebruikte motorrijtuig. Tot slot heeft belanghebbende benoemd dat de procedure erg lang heeft geduurd, maar hij wenst daar verder
geen gevolgen aan te verbinden, omdat dit mede met de perikelen rond COVID-19 te maken heeft gehad.
7. Op grond van artikel 1, eerste lid, en artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) is het houden van een personenauto belast met motorrijtuigenbelasting. Artikel 19, eerste lid, van de Wet MRB bepaalt, dat deze belasting niet geheven
wordt voor een motorrijtuig waarvan het kenteken is geschorst. De schorsingsregeling is een begunstigende regeling - er wordt namelijk geen belasting geheven - maar kent strikte voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat er geen gebruik wordt gemaakt van de
openbare weg.1
8. De motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven bij constatering van gebruik van de openbare weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing. Daarbij wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende
tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt.2
9. Vast staat dat op 5 mei 2020 met het motorrijtuig gebruik van de openbare weg is gemaakt als bedoeld in artikel 35 van de Wet MRB. Belanghebbende betwist dit niet en heeft ook erkend dat hij voldoende kennis heeft van de voorwaarden die gelden voor de
schorsingsregeling. De rechtbank is het met belanghebbende eens dat er geen sprake is van belastingontwijking. Echter, de motorrijtuigenbelasting wordt per kenteken geheven3, dus dat er voor andere motorrijtuigen waarmee op dat moment niet gereden wordt wel
belasting is betaald, maakt uiteindelijk geen verschil. De Wet MRB is strikt en dat verklaart ook de formele opstelling van de inspecteur.
10. Omdat gebruik is geconstateerd tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing, is terecht een naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag is opgelegd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Doorslaggevend daarvoor is immers het gebruik
maken van de openbare weg, ook als dit maar eenmaal is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag dan ook terecht voor de gehele genoemde periode opgelegd.
Heeft de inspecteur de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
11. Aangezien de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is er sprake van een verzuim.4 Op grond van artikel 37 van de Wet MRB gaat het om een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Met in achtneming van
paragraaf 34, onderdeel twee, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bedroeg de boete ten tijde van het opleggen hiervan en bij het doen van uitspraak op bezwaar 100% van de nageheven belasting met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk
maximum van € 5.514. De inspecteur heeft - met verwijzing naar de wijziging van paragraaf 34 van het BBBB per 1 juli 2023 - het standpunt ingenomen dat de boete dient te worden verlaagd tot 50% van de nageheven belasting5. De rechtbank ziet aanleiding de boete
verder te matigen.
12. Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen boete opgelegd. Er is sprake van avas als een belastingplichtige stelt - en bij betwisting
aannemelijk maakt - dat hij in alle de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. Dat kan hier niet gezegd worden. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij zich
bewust is van de voorwaarden van de schorsingsregeling en dat hij zich eenvoudigweg heeft vergist; hij zou nooit bewust met een voertuig met een geschorst kenteken over de A1 gaan rijden, wetende dat de pakkans daar hoog is. Hij is onachtzaam geweest, zoals
hij in feite ook erkent. De rechtbank is wel van oordeel, dat het doel van de boete is bereikt, nu belanghebbende inziet dat hij niet meer onachtzaam met de schorsingsregeling om moet gaan en hij inmiddels zijn administratie met betrekking tot de geschorste
kentekens beter op orde heeft.
13. Hoewel het uitgangspunt is dat een boete van 50% wordt opgelegd, acht de rechtbank dat in dit geval niet proportioneel. Er is sprake van een relatief zware auto, wat van invloed is op de hoogte van de motorrijtuigenbelasting. Dit past binnen de doelstelling
van de wet, maar de rechtbank kan niet inzien dat het gebruikmaken van een geschorste auto met een hoger gewicht moet leiden tot een hogere boete dan het gebruikmaken van een geschorste auto met een relatief laag gewicht. Het verzuim en het verwijt zijn immers
vergelijkbaar. Om die reden acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden een boete van 25% passend en geboden.
Conclusie en gevolgen
14. De rechtbank zal het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond verklaren en het beroep met betrekking tot de boete gegrond verklaren. De boete wordt verminderd tot € 344.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betrekking heeft op de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre;
- vermindert de boete tot € 344;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit betrekking heeft op de naheffingsaanslag;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. den Blaauwen-Jansen, griffier.
1 Zie hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
2 Artikel 35 van de Wet MRB.
3 Artikel 62 van de Wet MRB.
4 Artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB.
5 Besluit van 22 juni 2023, nr. 2023-13263, Stcrt. 2023, 17366