ECLINLGHDHA2024123
Instantie Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak 16-01-2024
Datum publicatie 05-02-2024
Zaaknummer BK-22/1242
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Artikel 6:6 en 8:24, lid 2 Awb; ontbreken van een machtiging op naam van en ondertekend door belanghebbende. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het Hof komt niet toe aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade
wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/1242
Uitspraak van 16 januari 2024 in het geding tussen: [Y], beweerdelijk namens [X] B.V. te [Z], belanghebbende, en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar, (vertegenwoordiger: […]) op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 oktober 2022, nummer SGR 21/6959.
Procesverloop
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft op 28 februari 2021 aan belanghebbende voor de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] voor het jaar 2021 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd van € 323 (de voorlopige aanslag).
1.2.
[Y] heeft tegen de voorlopige aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de voorlopige aanslag vernietigd en een proceskostenvergoeding ten bedrage van € 66,25 toegekend.
1.3.
[Y] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 360. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 548. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[Y] heeft op 6 december 2022, 25 mei 2023 en 5 december 2023 nadere stukken ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 december 2023. Partijen zijn verschenen. De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken BK-22/1241 en BK-23/59 beide ten name van [A B.V.] Hetgeen in de ene
zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaken, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof van [Y] op 7 en 29 december 2023 nadere stukken ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft op de desbetreffende stukken verder geen acht geslagen.
Feiten
2.1.
Bij brief van 23 november 2022, door het Hof ontvangen op 24 november 2022, heeft [Y] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het hogerberoepschrift vermeldt, voor zover in hoger beroep relevant:
“Namens belanghebbende, [belanghebbende] , zie verder het volledige procesdossier terzake de beroepsprocedure, wordt hierdoor tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 14 oktober jl., welke kwestie aldaar bekend is onder
het zaaknummer 21/6959. Kopie van die beslissing is aangehecht. De volmacht maakt reeds deel uit van het Rechtbankdossier.”
2.2.
Bij aangetekende brief van 28 november 2022 heeft het Hof [Y] in de gelegenheid gesteld om de bij het ingestelde hoger beroep geconstateerde verzuimen te herstellen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“U heeft hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het hogerberoepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste vereisten. U heeft verzuimd:
1 [x] de gronden van het hoger beroep te vermelden;
(…)
Het gerechtshof stelt u in de gelegenheid het verzuim/de verzuimen uiterlijk op 26 december 2022 te herstellen. U wordt verzocht de stukken in tweevoud in te dienen. De termijn wordt niet verlengd.
Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.3.
Bij brief van 5 december 2022, door het Hof ontvangen op 6 december 2022, heeft [Y] de gronden van het hoger beroep aangevuld. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“Inzake uw dossier(s) met het(de) griffienummer(s) 22/1242 bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig (…) alsvolgt n.a.v. uw recente missive: de volmacht maakte reeds deel uit van het dossier van verweerder én -uiteraard hierdoor alleen al- van het aan
u (door)geleverde dossier van de Rechtbank! (…)
We hoeven toch niet nodeloos extra werk nodeloos dubbel te gaan doen?”
2.4.
[Y] heeft bij brieven van 29 december 2022 en 3 januari 2023 een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. De griffier van het Hof heeft het beroep afgewezen. Het griffierecht is op 25 januari 2023 betaald.
2.5.
Bij aangetekende brief van 3 mei 2023 heeft het Hof [Y] opnieuw in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde verzuimen in het hogerberoepschrift te herstellen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“U heeft hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het hogerberoepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste vereisten. U heeft verzuimd:
[X] een op uw naam gestelde machtiging over te leggen.
[X] een uittreksel inschrijving KvK, waaruit blijkt dat de indiener van het hogerberoepschrift (degene die daartoe een volmacht heeft gegeven) daartoe gerechtigd is, over te leggen.
Het rechtbankdossier bevat deze stukken niet.
Het gerechtshof stelt u in de gelegenheid de verzuimen uiterlijk op 1 juni 2023 te herstellen door een recente schriftelijke machtiging en een recent uittreksel van de KvK over te leggen. De termijn wordt
niet verlengd.
Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”
2.6.
Bij brief van 25 mei 2023 heeft [Y] een nader stuk ingediend. Het nader stuk vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:
“(…): de volmacht van onze klant, vanzelfsprekend op naam van ondergetekende, bevindt zich uiteraard reeds in het dossier -naar ik aanneem te uwent- van de Rechtbank. Mutatis Mutandis geldt hetzelfde voor de gebruikelijke uittreksels KvK!
Het komt mij voor, dat ,,dubbel werk“ zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Indien onverhoopt bij u enig stuk in het ongerede is geraakt, ben ik uiteraard graag bereid dat -specifieke bescheid- desgevraagd na te zenden. Wilt u mij dan daarvoor een (nadere)
termijn verlenen tot 29 juni aanstaande?”
2.7.
Bij brief van 12 oktober 2023 heeft het Hof [Y] uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van onderhavige zaak. De uitnodiging vermeldt:
“Als u [Hof: belanghebbende] zelf niet naar de zitting komt, kan een gemachtigde namens u de zitting bijwonen. Uw gemachtigde dient dan in bezit te zijn van een behoorlijke, door u ondertekende volmacht. Als u al eerder een volmacht hebt ingestuurd,
is dat niet nodig.”
Geschil in hoger beroep
3. In geschil is of het hoger beroep ontvankelijk is.
Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep
Beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht in hoger beroep
4.1.
Aangezien geen gegevens over het inkomen en het eventuele vermogen van belanghebbende zijn ingediend, heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het Hof terecht
afgewezen. Na deze afwijzing is geen enkel relevant (financieel) gegeven ingediend waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht – dat op 25 januari 2023 is voldaan – in staat was.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
4.2.
Op grond van artikel 6:5, lid 1, letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het tenminste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met indiener gedoeld op degene die voor zichzelf beroep instelt
of namens wie beroep wordt ingesteld (HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876, BNB 2021/117).
4.3.
Artikel 8:24, lid 1 en lid 2, Awb luiden als volgt:
“1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.”
4.4.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad
het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 6:24 Awb zijn beide artikelen ook van toepassing op de procedure in hoger beroep.
4.5.
De Hoge Raad heeft op 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44, met betrekking tot de toepassing van artikel 6:6 Awb het volgende geoordeeld:
“3.3.2. Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te
zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
3.3.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad
het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.4.
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140,
en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken
II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden
verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is.”
4.6.
[Y] is bij brief van 3 mei 2023 (2.5) de gelegenheid geboden een op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende over te leggen. De brief vermeldt dat, indien binnen de daarvoor gestelde termijn van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het hoger
beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Vast staat dat [Y] desondanks geen op zijn naam gestelde machtiging van belanghebbende heeft overgelegd. [Y] heeft de ontvangst van de brief van 3 mei 2023 niet betwist, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel
6:6, aanhef en letter a, Awb. Het Hof verklaart het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk. Het door [Y] ter zitting van het Hof gedane aanbod om alsnog een machtiging toe te sturen acht het Hof tardief en in strijd met de goede procesorde.
Vergoeding van immateriële schade
4.7.
Indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In een dergelijk geval
behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden (HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, BNB 2021/168). Gelet op het onder 4.6 weergegeven oordeel dat [Y] niet bevoegd
was om het rechtsmiddel van hoger beroep in te stellen, komt het Hof daarom niet toe aan de beoordeling van zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, I. Reijngoud en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.