ECLINLHR202454
Instantie Hoge Raad
Datum uitspraak 19-01-2024
Datum publicatie 19-01-2024
Zaaknummer 22/02976
Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:1895
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie Wrakingsverzoek gedaan na het onderzoek ter zitting; einduitspraak in de hoofdzaak voordat op het wrakingsverzoek is beslist; eisen van een behoorlijke rechtspleging.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl; NDFR Nieuws 2024/120; Viditax (FutD), 19-1-2024; V-N Vandaag 2024/142
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02976
Datum 19 januari 2024
ARREST in de zaak van [X] (hierna: belanghebbende) tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juni 2022, nr. 21/017111, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak
van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/3695) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet,
en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.H. Weermeijer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2Uitgangspunten in cassatie
2.1
Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
2.2
Op 8 juni 2022 heeft belanghebbende om 23:21 uur per e-mail bij de griffier van de belastingkamer van het Hof een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren die deze zaak behandelen (hierna: het wrakingsverzoek). Het Hof heeft op 9 juni 2022 uitspraak
gedaan in de hoofdzaak, terwijl nog niet op het wrakingsverzoek was beslist.
2.3
De wrakingskamer van het Hof heeft op 25 juli 2022 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek. Belanghebbende is naar het oordeel van de wrakingskamer ontvankelijk in het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft daartoe overwogen dat het verzoek tijdig is ingediend,
in die zin dat het is ingediend voorafgaande aan de uitspraak van 9 juni 2022 en wel op een zodanig tijdstip dat de betrokken raadsheren daarvan redelijkerwijs nog kennis konden nemen. Belanghebbende heeft echter geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling
van de door hem aangevoerde wrakingsgronden. Na indiening van het wrakingsverzoek in deze zaak heeft het Hof immers een einduitspraak gedaan in de hoofdzaak. Dat betekent dat het met wraking beoogde doel, vervanging van de raadsheren, niet meer kan worden
bereikt. Het wrakingsverzoek moet om die reden worden afgewezen, aldus de wrakingskamer.
3Beoordeling van de middelen
3.1
Het derde en vierde middel betogen dat het Hof geen uitspraak in de hoofdzaak had mogen doen zolang het wrakingsverzoek van belanghebbende aanhangig was bij de wrakingskamer van het Hof.
3.2.1
Indien, zoals in het onderhavige geval, een wrakingsverzoek is gedaan voordat uitspraak is gedaan, dient de bestuursrechter om wiens wraking is verzocht, zich als regel te onthouden van iedere verdere bemoeienis met de zaak totdat op het wrakingsverzoek
is beslist. Voor het geval waarin het wrakingsverzoek is ingediend op de zitting, bepaalt artikel 8:16, lid 5, Awb in overeenstemming met deze regel dat het onderzoek ter zitting dan wordt geschorst. Gelet op het belang van het waarborgen van een onpartijdige
rechtspraak heeft deze regel ook te gelden indien het wrakingsverzoek wordt gedaan op een ander moment voor de uitspraak.2
3.2.2
Doet het gerecht in strijd met hetgeen hiervoor in 3.2.1 is overwogen uitspraak in de hoofdzaak voordat op het wrakingsverzoek is beslist, dan vormt dat een inbreuk op de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Indien in hogere instantie terecht erover
wordt geklaagd dat deze situatie zich voordoet, kan de bestreden uitspraak daarom niet in stand blijven.
3.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.1 is overwogen, had het Hof de uitspraak in de hoofdzaak in dit geval moeten uitstellen totdat op het wrakingsverzoek was beslist. Het Hof heeft dit veronachtzaamd.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, slagen de middelen 3 en 4 in zoverre. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het Hof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof, het geding voor de Rechtbank en
in verband met de behandeling van het bezwaar.
5Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- wijst het geding terug naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.500 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar
uitgesproken op 19 januari 2024.
1 ECLI:NL:GHAMS:2022:1895.
2 Vgl. HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1691, rechtsoverweging 4.2.1.