ECLINLGHSHE20232854
Instantie Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak 06-09-2023
Datum publicatie 10-01-2024
Zaaknummer 21/01116 en 21/01117
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:3725, Bekrachtiging/bevestiging
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie Belanghebbende is in dienstbetrekking bij een op Noord-Cyprus gevestigd werkgever. Deze werkgever leende belanghebbende uit aan een Turks bedrijf ten behoeve van werkzaamheden voor projecten in diverse landen. In geschil is of belanghebbende
recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het hof oordeelt dat hij daar geen recht op heeft omdat hij geen inzicht heeft gegeven in de feitelijke aanwezigheid in de diverse landen, zodat niet kan worden vastgesteld of hij voldoet aan
de voorwaarden voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl; Viditax (FutD), 10-1-2024
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01116 en 21/01117
Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende], wonend in [woonplaats], hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 juli 2021, nummers BRE 20/7405 en 20/7406, in het
geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2015 en 2016 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren inkomsten uit dienstbetrekking genoten van een op Noord-Cyprus gevestigde werkgever, [werkgever] (hierna [werkgever] ). Deze werkgever leende belanghebbende uit aan een Turks bedrijf, [bedrijf] , ten behoeve van
coördinerende en toezichthoudende werkzaamheden voor projecten in diverse landen. Het loon werd uitbetaald door de werkgever in Noord-Cyprus.
2.2.
Belanghebbende heeft een overzicht verstrekt van de projecten waarvoor hij werkzaamheden verrichtte met vermelding van de begindatum en einddatum van het project en het land waar het project werd uitgevoerd.
3Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre recht bestaat op een tegemoetkoming in verband met voorkoming van dubbele belasting op grond van een belastingverdrag dan wel op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001
(hierna: Besluit).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende is van mening dat recht bestaat op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het loon dat is genoten uit dienstbetrekking bij [werkgever] .
4.2.
De bewijslast van de feiten en omstandigheden op grond waarvan recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe een overzicht verstrekt van de projecten in het buitenland waarvoor hij werkzaamheden heeft
verricht met vermelding van begin- en einddatum van het project, maar belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in de feitelijke aanwezigheid in de diverse landen ten behoeve van die projecten. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of wordt voldaan
aan de voorwaarden voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van de van toepassing zijnde belastingverdragen.
Voor zover er geen belastingverdrag met een bepaald land is gesloten, dient voor een eventuele vermindering op grond van het Besluit tevens te worden voldaan aan de zogenoemde onderworpenheidseis. Ook ten aanzien daarvan heeft belanghebbende geen gegevens
verstrekt, ook niet in het geval op grond van artikel 38, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een versoepelde onderworpenheidseis zou gelden. In dat geval dient immers te worden vastgesteld of het loon betrekking heeft op arbeid die gedurende
ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een Mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37 AWR. Het
bewijs daarvan is door belanghebbende niet geleverd.
4.3.
Het vorenstaande betekent dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en dat de inspecteur terecht geen voorkoming van dubbele belasting heeft verleend.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.