IB: wijziging onderlinge verdeling gemeenschappelijk inkomensbestanddeel bij navordering
Toelichting van 11 juli 2023, nr. 2023-0000158704, op het niet instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) van 7 juni 2023, nrs. 22/00422 en 22/00423, ECLI:NL:GHDHA:2023:1082.
Inhoudsindicatie uitspraak Hof:
Artikel 2.17, vierde lid, Wet IB 2001 (tekst vanaf 2009). Navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 wegens het alsnog in aanmerking nemen van het aandeel in het resultaat van een maatschap. De echtgenoten mogen bij de navordering kiezen voor een andere onderlinge
verhouding van de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning dan zij bij de aanslagregeling hebben gedaan. Uitleg artikel 2.17, vierde lid, Wet IB 2001 overeenkomstig de letterlijke tekst en met inachtneming van de mogelijkheid voor de Inspecteur om onbeperkt
na te vorderen bij de partner van belanghebbende (artikel 16, derde lid, AWR).
De staatssecretaris van Financiën ziet af van het instellen van beroep in cassatie. Ter toelichting merkt hij het volgende op:
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende op grond van artikel 2.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst vanaf 2009; Wet IB 2001) op gezamenlijk verzoek met de echtgenoot de onderlinge verhouding van de negatieve belastbare inkomsten uit
eigen woning mag wijzigen zolang de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 2014 en 2015 niet onherroepelijk vaststaan. Het Hof heeft dit geoordeeld, ondanks dat de negatieve belastbare
inkomsten uit eigen woning niet in de navorderingsaanslagen werden begrepen. Dit oordeel getuigt mijns inziens van een onjuiste uitleg van artikel 2.17, vierde lid, Wet IB 2001. Belanghebbende en de echtgenoot hebben immers al bij de definitieve aanslagen
ib/pvv voor de jaren 2014 en 2015 een keuze voor een verhouding van de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning gemaakt en deze aanslagen staan onherroepelijk vast. Nu het gemeenschappelijk inkomensbestanddeel conform de eerder gekozen verdeling is
opgenomen in de onherroepelijk vaststaande definitieve aanslagen, mogen belanghebbende en de echtgenoot niet bij navordering kiezen voor een andere verdeling van dit gemeenschappelijk inkomensbestanddeel; zie ook Gerechtshof Arnhem 9 maart 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AV8593
en het standpunt van de Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst van 6 juni 2023, KG:202:2023:20, V-N Vandaag 2023/1250. Van belang is dat de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen betrekking hebben op een ander inkomensbestanddeel dan de (negatieve)
belastbare inkomsten uit eigen woning.
Toch zie ik af van het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het Hof namelijk verwezen naar het voorbeeld op bladzijde 21 van de memorie van toelichting bij de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging
van een aantal belastingwetten en enkele andere wetten, Stb. 2008, 262 (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 404, nr. 3). Naar het oordeel van het Hof kan het voorbeeld zo worden opgevat dat sprake is van een nieuw inkomensbestanddeel waarvoor wordt nagevorderd
en dat vervolgens gekozen wordt voor een andere verdeling van een inkomensbestanddeel waarover al geheven is. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de Inspecteur, die tegen de rechtbankuitspraak hoger beroep had ingesteld, naar aanleiding van het
voorbeeld het volgende heeft opgemerkt:
‘Wat ons betreft ziet het voorbeeld uit de parlementaire geschiedenis op eenzelfde situatie als die van belanghebbende. In dat geval is herverdeling toegestaan en is het hoger beroep ongegrond.’
Ik meen dat de situatie in het voorbeeld niet gelijk is aan de situatie van belanghebbende. In het voorbeeld staat enkel de definitieve aanslag (met daarin het gemeenschappelijke inkomensbestanddeel waarover al geheven is) van één van de fiscale partners
onherroepelijk vast. In de onderhavige situatie staan zowel de definitieve aanslag van belanghebbende als die van de echtgenoot onherroepelijk vast. Dan mag de verdeling van het inkomensbestanddeel waarover al geheven is niet meer bij navordering worden gewijzigd.
Gelet op de uitlatingen van de Inspecteur tijdens de zitting acht ik het echter niet opportuun om tegen de hofuitspraak beroep in cassatie in te stellen.