Staatsblad 2023, 186
Wet van 6 juni 2023, houdende wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel
hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een andere
verdeling tussen de overheid, ouders en studenten met betrekking tot de bijdrage in de kosten van studeren in het hoger onderwijs, dat het billijk is aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd een tegemoetkoming te verstrekken, en
dat het de doorstroom van mbo-gediplomeerden naar het hoger beroepsonderwijs ten goede kan komen, indien voor deze groep studenten de zogenoemde 1-februariregeling wordt verruimd naar een 1-septemberregeling; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van
de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING WET STUDIEFINANCIERING 2000
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van «thuiswonende mbo-student» wordt vervangen door:
thuiswonende student: student die niet een uitwonende student is,.
2. De begripsbepaling van «uitwonende mbo-student» wordt vervangen door:
uitwonende student: student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5,. 3. In de begripsbepaling van «toetsingsinkomen» vervalt «, behoudens bij de toepassing van artikel 3.17,».
B
Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste en tweede lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
2. In het tweede lid wordt «artikel 2.13a» vervangen door «de artikelen 2.13a of 2.14».
C
In artikel 2.17, eerste lid, wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
D
In artikel 3.1, tweede lid, wordt voor «een basislening» ingevoegd «een basisbeurs, ».
E
Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 3.6. Basisbeurs
2. In het eerste lid wordt «mbo-studenten» vervangen door «studenten».
F
Aan artikel 3.9a wordt onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel a door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor het bruto kortingsbedrag op jaarbasis, bedoeld in artikel 3.9, derde lid, een percentage wordt gelezen van 13,6% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en de vrije voet in het toekenningsjaar.
G
Artikel 3.17 vervalt.
H
Artikel 3.18 komt te luiden: Artikel 3.18. Overzicht normbedragen
De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand naar de maatstaf van 1 januari 2023 en voor overzicht 1, onderdeel B, en overzicht 2, onderdeel B, naar de maatstaf van 1 september 2023:
Overzicht 1. Normbedragen voor de kosten van levensonderhoud
A. Beroepsonderwijs
Normbedrag thuiswonend € 556,95
Normbedrag uitwonend € 786,59
B. Hoger onderwijs
Normbedrag thuiswonend € 793,27
Normbedrag uitwonend € 957,87
Overzicht 2. Financieringsbronnen
A. Beroepsonderwijs
Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)
Thuiswonend € 90,85
Uitwonend € 296,51
Basislening
thuis- en uitwonend € 197,93
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage1
Thuiswonend € 268,17
Uitwonend € 292,15
1 Voor mbo-studenten die lesgeld verschuldigd zijn, wordt de maximale aanvullende beurs/lening ingevolge artikel 3.2, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 vanaf 1 januari 2023 verhoogd met € 103,25 en per 1 augustus 2023 met € 113,08 per maand.
B. Hoger onderwijs
Basisbeurs (exclusief toeslag eenoudergezin)
Thuiswonend € 110,30
Uitwonend € 274,90
Basislening
thuis- en uitwonend € 266,97
Maximale aanvullende beurs/lening of veronderstelde ouderlijke bijdrage
thuis- en uitwonend € 416,00
Overzicht 3. Aanvullende financieringsbron
Toeslag eenoudergezin
Hoger onderwijs € 277,13
Beroepsonderwijs € 277,13
I
Na artikel 3.18 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 3.18a. Verhoogde bedragen in het studiejaar 2023–2024
In het studiejaar 2023–2024 worden de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud en de bedragen van de basisbeurs voor uitwonende mbo- en ho-studenten, genoemd in artikel 3.18, verhoogd met € 164,30.
Artikel 3.18b. Grondslag voor tijdelijke verhoging normbedragen studiefinanciering
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de normbedragen, genoemd in artikel 3.18, in studiejaren na het studiejaar 2023–2024 worden verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
J
In artikel 5.1 wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een basisbeurs;.
K
Het opschrift van paragraaf 5.4 komt te luiden:
Paragraaf 5.4. Omzettingsprocedure bij stoppen in het eerste studiejaar
L
In paragraaf 5.4 wordt na artikel 5.11 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 5.11a. Stoppen binnen twaalf maanden door mbo-gediplomeerden
1. Onverminderd artikel 5.10 onderscheidenlijk artikel 5.11 wordt de prestatiebeurs van de ho-student die eerder een opleiding in het beroepsonderwijs heeft afgerond, omgezet in een gift, indien:
a. hij uiterlijk op 31 augustus van het studiejaar waarvoor hij op enig moment voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór 1 februari van het daaropvolgende studiejaar opnieuw studiefinanciering
voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend; of
b. hij uiterlijk op 31 januari van het studiejaar volgend op het studiejaar waarvoor hij op enig moment op of na 1 februari voor het eerst prestatiebeurs hoger onderwijs geniet ophoudt studiefinanciering te genieten, en hij niet vóór de start van het daaropvolgende
studiejaar opnieuw studiefinanciering voor het volgen van hoger onderwijs krijgt toegekend.
2. De omzetting, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats uiterlijk per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de periode eindigt waarin de student geen studiefinanciering toegekend mag hebben gekregen om aanspraak te kunnen maken
op deze regeling.
M
Artikel 6.2a vervalt.
N
Artikel 6.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. «Ten aanzien van de lening hoger onderwijs stelt Onze Minister» wordt vervangen door «Onze Minister stelt ten aanzien van de lening beroepsonderwijs en de lening hoger onderwijs».
O
Artikel 6.7, eerste lid, komt te luiden:
1. De aflosfase volgt op de aanloopfase en beslaat behoudens toepassing van artikel 6.9, derde lid, 35 kalenderjaren. Deze periode wordt verlengd met het aantal maanden dat gebruik is gemaakt van de aflosvrije periode op grond van het tweede lid.
P
Artikel 6.9, derde lid, komt te luiden: 3. Onverminderd toepassing van artikel 6.10 bedraagt het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen voor de terugbetaling van de lening beroepsonderwijs dan wel de lening hoger onderwijs ten
minste € 60.
Q
Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «onderscheidenlijk» vervangen door «dan wel».
b. In de onderdelen a en b vervalt «120% onderscheidenlijk». c. In onderdeel c vervalt «84% onderscheidenlijk».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De draagkracht van de debiteur uit inkomen is voor de terugbetaling van een lening beroepsonderwijs dan wel een lening hoger onderwijs 4% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
R
In artikel 6.14 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
S
Artikel 6.19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt «6.2a,».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt:
a. bij de toepassing van artikel 6.7, eerste lid, eerste volzin, voor de aflosfase een periode van 15 kalenderjaren gelezen.
b. bij de toepassing van artikel 6.9, derde lid, voor het totaal per jaar te betalen bedrag aan maandelijkse termijnbetalingen ten minste € 545 gelezen.
c. bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdelen a en b, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 120% van het belastbaar minimumloon.
d. bij de toepassing van artikel 6.10, tweede lid, onderdeel c, voor de draagkrachtvrije voet een percentage gelezen van 84% van het belastbaar minimumloon.
e. bij de toepassing van artikel 6.10, derde lid, voor de draagkracht van de debiteur uit inkomen een percentage gelezen van 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.
T
In artikel 9.1b, eerste lid, wordt «mbo-student» vervangen door «student».
U
Artikel 9.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «door mbo-student».
2. In het eerste en tweede lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student.»
V
Artikel 9.9a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «door mbo-student».
2. In het eerste tot en met derde lid wordt «mbo-student» telkens vervangen door «student».
W
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 3.9, tweede lid, 3.9a, 3.17, eerste en vierde lid, 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18, 5.2 en 6.2a» vervangen door «de artikelen 3.9, tweede lid, 3.9a, 3.18, met
uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 3.27, tweede lid, 4.7, 4.18 en 5.2».
2. In het tweede lid wordt na «de artikelen 6.9, derde lid,» ingevoegd «6.19, tweede lid, onderdeel b,».
X
Artikel 12.15 komt te luiden:
Artikel 12.15. Tegemoetkoming voor de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs
1. In dit artikel wordt onder tegemoetkoming begrepen: een tegemoetkoming van Onze Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, in verband met het volgen van hoger onderwijs in een periode waarin de extra investeringen in het hoger
onderwijs vanwege de Wet studievoorschot hoger onderwijs nog niet waren gedaan.
2. Voor een tegemoetkoming komt in aanmerking, degene die:
a. in één van de vier studiejaren vanaf 1 september 2015 voor het eerst studiefinanciering heeft ontvangen voor het volgen van een bacheloropleiding in het hoger onderwijs;
b. binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding heeft afgerond; en
c. niet eerder het gehele vouchertegoed van een voucher als bedoeld in artikel 12.15, zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, heeft verzilverd.
3. De tegemoetkoming bedraagt voor een rechthebbende die de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde voucher niet heeft verzilverd € 1.835,94. Indien een rechthebbende de voucher reeds gedeeltelijk heeft verzilverd, bedraagt voor deze rechthebbende de tegemoetkoming
de resterende waarde van de voucher, met een maximum van het bedrag genoemd in de eerste volzin.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel en worden in ieder geval nadere regels gesteld over de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.
5. De tegemoetkoming wordt toegekend vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.6. Artikel 1.7 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor student wordt gelezen: rechthebbende op een tegemoetkoming.
Y
Na paragraaf 12.7 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 12.8. Overgangsbepalingen in verband met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs
Artikel 12.30. Tegemoetkoming voor cohorten onder het studie-voorschot hoger onderwijs
1. In dit artikel wordt onder tegemoetkoming begrepen: een tegemoetkoming van Onze Minister, niet zijnde studiefinanciering in de zin van artikel 3.1, in verband met het volgen van hoger onderwijs in een periode waarin een ho-student ingevolge de Wet studievoorschot
hoger onderwijs geen aanspraak kon maken op een basisbeurs.
2. Voor een tegemoetkoming komt in aanmerking, degene die:
a. in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2023 ingevolge de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen aanspraak kon maken op een basisbeurs;
b. gedurende de periode, bedoeld in onderdeel a, ten minste twaalf maanden aanspraak maakte op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, niet zijnde het collegegeldkrediet; en
c. binnen de diplomatermijn hoger onderwijs of, indien hij geen studiefinanciering heeft aangevraagd, binnen tien jaar nadat hij zich voor het eerst heeft ingeschreven voor het hoger onderwijs, met goed gevolg een opleiding als bedoeld in artikel 5.7 heeft
afgerond.
3. De tegemoetkoming bedraagt € 29,92 per maand voor iedere maand binnen de periode, genoemd in het tweede lid, onderdeel a, dat de rechthebbende op een tegemoetkoming aanspraak maakte op studiefinanciering, niet zijnde het collegegeldkrediet, tot een maximum
van de periode, genoemd in artikel 5.2, eerste lid, en indien van toepassing, vermeerderd met de periode, genoemd in artikel 5.2b, eerste of tweede lid.
4. In afwijking van het derde lid wordt, indien van toepassing, voor de periode, genoemd in artikel 5.2, eerste lid, gelezen: de duur, genoemd in artikel 5.7, eerste of derde lid.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel en worden in ieder geval regels gesteld over:
a. de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming;
b. in welke gevallen de tegemoetkoming op aanvraag dan wel ambtshalve wordt toegekend.
6. Onze Minister past het bedrag, genoemd in het derde lid, overeenkomstig artikel 11.1 aan.
7. Artikel 1.7 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor student wordt gelezen: de rechthebbende op een tegemoetkoming.
Artikel 12.31. Kwijtschelding studieschuld voor ho-studenten met een handicap of chronische ziekte
1. Op een ho-student die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, studiefinanciering ontving, blijft artikel 6.2a, zoals dat luidde voor dat tijdstip, van toepassing.
2. Het bedrag, genoemd in artikel 6.2a, tweede lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, wordt aangepast overeenkomstig artikel 11.1, zoals dat luidde voor
dat tijdstip.
Artikel 12.32. Overgangssituatie terugbetalingsregels mbo
1. Onverminderd artikel 6.1, derde lid, blijven de artikelen 6.3, 6.7, eerste lid, 6.9, derde lid, 6.10, tweede en derde lid, en 6.14, tweede lid, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen N, O, P, Q en R, van de
Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, van toepassing op een debiteur met een schuld uit een lening beroepsonderwijs die uitsluitend voor dat tijdstip studiefinanciering beroepsonderwijs ontving.
2. Onverminderd artikel 6.1, derde lid, kan een debiteur met een schuld uit een lening beroepsonderwijs die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen N, O, P, Q en R, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs voor het eerst
studiefinanciering beroepsonderwijs ontving en ook na dat tijdstip studiefinanciering beroepsonderwijs ontving, indien hij daartoe vóór aanvang van de aflosfase een aanvraag indient, de schuld aflossen overeenkomstig het eerste lid.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een debiteur als bedoeld in artikel 12.14, vierde lid.
4. Artikel 6.14, tweede lid, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel R, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, blijft eveneens van toepassing op een debiteur met een lening hoger onderwijs met een partner
die een debiteur als bedoeld in het eerste lid is of die op grond van het tweede of derde lid de schuld aflost overeenkomstig het eerste lid.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de goede uitvoering van het tweede lid.
Artikel 12.33. Overgangssituatie studievoorschotvouchers
Artikel 12.15, zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, blijft van toepassing op een voor dat tijdstip ingediende aanvraag om een voucher als bedoeld in
artikel 12.15, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het genoemde tijdstip van inwerkingtreding, in te zetten.
ARTIKEL II. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJ-DRAGE EN SCHOOLKOSTEN
In de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten worden na artikel 4.3 twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4.3a. Verhoogde basistoelage in het schooljaar 2023–2024
In het schooljaar 2023–2024 wordt het bedrag van de basistoelage voor uitwonende leerlingen, genoemd in artikel 4.3, verhoogd met € 164,30.
Artikel 4.3b. Grondslag voor tijdelijke verhoging basistoelage
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bedrag van de basistoelage, genoemd in artikel 4.3, in schooljaren na het schooljaar 2023–2024 wordt verhoogd met een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
ARTIKEL III. WIJZIGING WET REGISTER ONDERWIJSDEELNEMERS
In de artikelen 15, vierde lid, onderdeel a, en 18, derde lid, onderdeel a, van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt na «vouchers» ingevoegd «, tegemoetkomingen».
ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7.45, vijfde lid, komt te luiden: 5. Indien op grond van artikel 7.45a, vijfde lid, groepen studenten zijn aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, wordt de hoogte van het verlaagd wettelijk collegegeld bij algemene maatregel
van bestuur vastgesteld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en instroomcohort.
B
Artikel 7.45a, vijfde lid, komt te luiden:
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen groepen studenten worden aangewezen die verlaagd wettelijk collegegeld verschuldigd zijn, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar opleiding, leerjaar, de wijze waarop een opleiding is ingericht en het instroomcohort.
C
In artikel 7.45b, tweede lid, wordt «wordt bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door «kan bij algemene maatregel van bestuur» en «vastgesteld» door «worden vastgesteld».
ARTIKEL V. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VI. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 6 juni 2023
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Uitgegeven de achtste juni 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yes¸ilgöz-Zegerius
Staatsblad 2023, 188
Besluit van 6 juni 2023, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs en het Besluit van 6 juni 2023 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 ten behoeve van de nadere
uitwerking van de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd, de omzetting van de studievoorschotvoucher in een tegemoetkoming en het doorvoeren van technische wijzigingen in verband met het herinvoeren
van de basisbeurs in het hoger onderwijs en houdende vaststelling van het tijdstip, bedoeld in artikel 12.15, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 juni 2023, nr. WJZ/38600223 (ID13677), directie Wetgeving en Juridische
Zaken; Gelet op artikel V van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs en artikel II van het Besluit van 6 juni 2023 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 ten behoeve van de nadere uitwerking van de verstrekking van een tegemoetkoming
aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd, de omzetting van de studie-voorschotvoucher in een tegemoetkoming en het doorvoeren van technische wijzigingen in verband met het herinvoeren van de basisbeurs in het hoger onderwijs; Hebben
goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
1. De Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met dien verstande dat deze bepalingen voor het eerst van toepassing zijn in het studiejaar
2023–2024, met uitzondering van:
a. artikel I, onderdelen N, O, P, Q, R, S, subonderdeel 2, W, subonderdeel 2, en Y, voor zover het betreft het opschrift van paragraaf 12.8 en artikel 12.32, die in werking treden met ingang van 1 augustus 2023;
b. artikel I, onderdelen K, L, M, S, subonderdeel 1, W, subonderdeel 1, X, en Y, voor zover het betreft de artikelen 12.31 en 12.33, artikel III en artikel IV, die in werking treden met ingang van 1 september 2023;
c. artikel I, onderdelen A, subonderdeel 3, F en G, die in werking treden met ingang van 1 januari 2024;
d. artikel I, onderdeel Y, voor zover het betreft artikel 12.30, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2025.
2. Het tijdstip, bedoeld in artikel 12.15, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000, zoals dit komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs, wordt vastgesteld op 1 januari 2025.
Artikel 2
Het Besluit van 6 juni 2023 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 ten behoeve van de nadere uitwerking van de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd, de omzetting van de studievoorschotvoucher
in een tegemoetkoming en het doorvoeren van technische wijzigingen in verband met het herinvoeren van de basisbeurs in het hoger onderwijs treedt in werking met ingang van 1 september 2023, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, subonderdeel 3, en F,
die in werking treden met ingang van 1 januari 2025.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 6 juni 2023
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Uitgegeven de achtste juni 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yes¸ilgöz-Zegerius
NOTA VAN TOELICHTING
Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de verschillende artikelen van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs en van het Besluit van 6 juni 2023 tot wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 ten behoeve van de nadere uitwerking van de
verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd, de omzetting van de studievoorschotvoucher in een tegemoetkoming en het doorvoeren van technische wijzigingen in verband met het herinvoeren van de basisbeurs
in het hoger onderwijs (hierna: het wijzigingsbesluit). Daarnaast wordt met dit besluit het tijdstip, bedoeld in artikel 12.15, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) vastgesteld. Hierna worden de verschillende inwerkingtredingsdata voor
de verschillende onderdelen toegelicht.
Artikel 1
De Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs treedt, met uitzondering van de bepalingen die hieronder worden besproken, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit is geplaatst, met dien verstande dat
deze bepalingen voor het eerst van toepassing zijn in het studiejaar 2023–2024 (artikel 1, eerste lid). Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding is noodzakelijk omdat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
op deze manier alvast kan starten met de uitvoering van de wet en de aanvraagprocedure voor een basisbeurs voor het studiejaar 2023–2024 kan openstellen. Met de afwijking van de vaste verandermomenten worden ongewenste nadelen voor de doelgroep voorkomen.
Hiernaast treedt een aantal bepalingen van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs in werking met ingang van 1 augustus 2023 (start van het studiejaar in het mbo), 1 september 2023 (start van het studiejaar in het ho), 1 januari 2024 en 1 januari 2025.
Op 1 augustus 2023 zullen de bepalingen die zien op de harmonisatie van de terugbetalingsvoorwaarden in het mbo en ho in werking treden. Het betreft de wijziging van artikelen 6.3 (vaststelling rentepercentage), 6.7, eerste lid (looptijd aflosfase), 6.9, derde
lid (minimumbedrag aflossing), 6.10, tweede en derde lid en 6.14, tweede lid (draagkracht van de debiteur), 6.19, tweede lid en 11.1, tweede lid (terugbetalingsregels levenlanglerenkrediet) en 12.32 (overgangsrecht harmonisatie terugbetalingsregels mbo en
ho) van de WSF 2000. Hiermee wordt aangesloten bij het vaste verandermoment voor het mbo. Ook het opschrift van paragraaf 12.8 WSF 2000, waarin de overgangsbepalingen van de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs zullen worden opgenomen, wordt per 1 augustus
2023 aan de wet toegevoegd. Op 1 september 2023 treedt artikel 5.11a WSF 2000 in werking. Hiermee wordt een verruiming van de 1-februariregeling voor mbo-gediplomeerden die doorstromen naar het ho gerealiseerd. Eveneens komt artikel 6.2a WSF 2000 te vervallen.
Dit artikel bevat een studieschuldkwijtscheldingsregeling voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Nu er weer een basisbeurs wordt ingevoerd in het hoger onderwijs, bestaat er aanleiding om artikel 6.2a te laten vervallen per studiejaar 2023–2024
(evenals de verwijzingen naar artikel 6.2a in artikelen 6.19 en 11.1). Voor studenten die reeds met hun studie zijn begonnen, is in artikel 12.31 WSF 2000 overgangsrecht opgenomen voor deze kwijtscheldingsregeling. Dat artikel zal gelijktijdig in werking treden.
Ook de bepalingen waarin de tegemoetkoming die wordt verstrekt aan de eerste vier cohorten onder het studievoorschot hoger onderwijs en het overgangsrecht voor de studievoorschotvouchers worden geregeld (artikelen 12.15 en 12.33 WSF 2000) zullen per 1 september
2023 in werking treden. Opmerking verdient dat aan het gewijzigde artikel 12.15 WSF 2000 pas vanaf 1 januari 2025 uitvoering zal worden gegeven (zie hierna). Tot slot treden ook de wijzigingen van de Wet register onderwijs-deelnemers en de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, per 1 september 2023 in werking. Voor bovenstaande wijzigingen geldt dat het wenselijk is dat de bepalingen bij de start van studiejaar 2023–2024 (en dus niet eerder) worden gewijzigd. Hiermee wordt aangesloten bij
het vaste verandermoment voor het hoger onderwijs. Met ingang van 1 januari 2024 treden de wijzigingen die zien op het afschaffen van de bijverdiengrens in het mbo (artikel 3.17 WSF 2000) en het verbreden van de doelgroep van de aanvullende beurs (artikel
3.9a WSF 2000) in werking. Voor allebei geldt dat hiermee wordt aangesloten bij de uitvoeringspraktijk van DUO, waar voor allebei de voorzieningen wordt gekeken naar het inkomen over een kalenderjaar. Tot slot zal per 1 januari 2025 artikel 12.30 WSF 2000
in werking treden. Deze bepaling regelt de tegemoetkoming voor studenten die onder het studievoorschot hebben gestudeerd. Eerdere inwerkingtreding wordt niet mogelijk geacht, aangezien de uitvoering pas vanaf 1 januari 2025 kan worden gestart. Ook de tegemoetkoming
voor de eerste vier cohorten die onder het studievoorschot hebben gestudeerd, kan pas vanaf 1 januari 2025 worden toegekend. In artikel 12.15, vijfde lid, WSF 2000 is opgenomen dat deze tegemoetkoming wordt toegekend vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip. Met dit besluit wordt dat tijdstip dus gesteld op 1 januari 2025 (artikel 1, tweede lid).
Artikel 2
Het wijzigingsbesluit treedt, met uitzondering van de bepalingen die zien op de tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, in werking met ingang van 1 september 2023. Hiermee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten.
De bepalingen die zien op de tegemoetkoming voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd, zullen – evenals artikel 12.30 WSF 2000, dat de grondslag voor deze bepalingen vormt – op 1 januari 2025 in werking treden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf