Ons kenmerk 2023-0000111518
Aan de Koning
Datum
Betreft Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met een aanpassing van de aanvullende regeling voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen, en in verband met aanpassingen van de bepalingen inzake
plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting bij bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 maart 2023, nr. 2023000636, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit
advies, gedateerd 26 april 2023, nr. W06.23.00062/III, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft U hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2023, no.2023000636, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot
wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met een aanpassing van de aanvullende regeling voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen, en in verband met aanpassingen van de bepalingen inzake plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting
bij bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht, met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Los daarvan heb ik de memorie van toelichting duidelijkheidshalve op een vijftal punten aangepast:
In paragraaf 1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is de zinssnede “de plaats van dienst voor de heffing van btw bij bepaalde virtuele diensten belast zijn in de lidstaat waar deze ter beschikking worden gesteld aan een niet als zodanig
handelende ondernemer” is vervangen door “de plaats van dienst voor de heffing van btw bij bepaalde virtuele diensten gelegen is in de lidstaat waar deze ter beschikking worden gesteld aan een niet als zodanig handelende ondernemer”.
In paragraaf 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is “financiële voordeel” vervangen door “misgelopen financiële voordeel”.
De titel van paragraaf 5 in het algemeen deel van de memorie van toelichting is vervangen door “Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst” en in paragraaf 5 is een aanvullende toelichting opgenomen over de uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst.
In de transponeringstabel is de toelichting bij artikel 105 bis van de BTW-richtlijn 2006 aangevuld.
In de artikelsgewijze toelichting op artikel II is de grondslag van het overgangsrecht opgenomen en voorbeeld 6 verduidelijkt.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde wetsvoorstel en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
Marnix L.A. van Rij
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met een aanpassing van de aanvullende regeling voor antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen, en in verband met aanpassingen van de bepalingen inzake plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting
bij bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht
VOORSTEL VAN WET
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk en wenselijk is de regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, en de bepalingen inzake plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting
bij diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht in de wetgeving inzake omzetbelasting aan te passen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2022/542 van de Raad van 5 april 2022 tot wijziging van Richtlijnen 2006/112/EG en (EU) 2020/285 wat de btw-tarieven
betreft (PbEU 2022, L 107);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 6d wordt toegevoegd:
Dit artikel is niet van toepassing op het verlenen van toegang tot de evenementen indien de aanwezigheid virtueel is.
B
Aan artikel 6e, eerste lid, wordt toegevoegd:
Indien de diensten en de daarmee samenhangende diensten betrekking hebben op activiteiten die worden gestreamd of anderszins virtueel ter beschikking worden gesteld, is de plaats van de dienst evenwel de plaats waar de andere dan een als zodanig handelende
ondernemer is gevestigd of zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.
C
Artikel 28c, eerste lid, aanhef en onderdeel a, komt te luiden:
1. Indien de bij deze wet behorende tabel I, onderdeel a, post 29, niet van toepassing is op de levering aan de wederverkoper, de invoer door de wederverkoper of de door de wederverkoper verrichte intracommunautaire verwerving van kunstvoorwerpen, voorwerpen
voor verzamelingen en antiquiteiten, is op verzoek van de wederverkoper artikel 28b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing op de leveringen van:
a. kunstvoorwerpen die hem zijn geleverd door:
1°. de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel; of
2°. een ondernemer, andere dan een wederverkoper;.
ARTIKEL II
De wederverkoper waarvan het verzoek door de inspecteur is ingewilligd, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, en die tot en met 31 december 2024 ter zake van een levering in aanmerking zou komen voor de toepassing van
artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel luidde op die datum, maar ter zake van die levering vanaf 1 januari 2025 niet meer in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 28c, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting
1968, zoals dat artikel komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, kan de belasting die hij ingevolge artikel 28e, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet in aftrek heeft gebracht alsnog in aftrek brengen in het eerste belastingtijdvak
van het kalenderjaar 2025.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2025, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt
geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2025.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,