ECLINLRBGEL2023806
Instantie Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak 02-02-2023
Datum publicatie 08-03-2023
Zaaknummer AWB - 22 _ 2080 en 22_2081
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie Omzetbelasting. Partage. Projectontwikkeling van woningen voor particulieren. Vrijgestelde levering van de nog bebouwde kavels aan kopers door de eigenaar van de onroerende zaak. Voorafgaand aan de levering heeft eiseres ontwikkelwerkzaamheden
gefactureerd met btw aan de eigenaar van de onroerende zaak, overigens zonder de btw te voldoen. Verweerder heft de btw na. Volgens eiseres is dit onterecht, omdat sprake was van partage. Zij stelt dat zij heeft samengewerkt met de eigenaar van de onroerende
zaak en dat zij samen vooraf mondelinge afspraken hebben gemaakt over verdeling van de winst, welke afspraken later schriftelijk zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat eiseres een belaste dienst onder bezwarende titel heeft verricht aan de eigenaar, omdat
zij gezien de facturen (niet vrijgestelde) werkzaamheden als ondernemer heeft verricht tegen vergoeding. De bewijslast dat toch geen sprake is van een belaste dienst, maar van partage, rust op eiseres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat vooraf een
mondelinge overeenkomst is gesloten die leidt tot het oordeel dat sprake is van partage. Ook de later opgemaakte stukken zijn onvoldoende om partage aan te nemen, omdat naast de afspraak over de netto winstverdeling geen afspraken zijn gemaakt over de wijze
van samenwerken en de wijze van afrekenen. De naheffing is dus terecht.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl Viditax (FutD), 9-3-2023
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: ARN 22/2080 en 22/2081
uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaken tussen [eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres, (gemachtigde: [gemachtigde]), en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo (verweerder).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 11 maart 2022.
Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
- een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2018 van € 21.232, met een boete van € 6.457 en daarnaast is € 2.008 belastingrente in rekening gebracht;
- een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2019 van € 14.901, met een boete van € 157 en daarnaast is € 803 belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en bijbehorende beschikkingen gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2023 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .
Feiten
1. Eiseres houdt zich bezig met activiteiten op het gebied van projectontwikkeling. Zij is zelf niet de (juridische) eigenaar van de onroerende zaken waarvoor zij ontwikkelwerkzaamheden verricht.
2. Op 26 april 2018 kreeg [bv] de onroerende zaak aan [adres] te [plaats 2] geleverd.
3. In de periode 23 oktober 2018 tot en met 19 september 2019 heeft eiseres zes facturen uitgeschreven aan [bv] met de omschrijving: “voorschot nota werkzaamheden conform afspraak d.d. <diverse data vanaf 19-10-2018 tot en met 17-9-2019> betreft ontwikkelwerkzaamheden
[adres] te [plaats 2]”. Op de facturen is omzetbelasting in rekening gebracht. Deze omzetbelasting is door eiseres niet voldaan aan de Belastingdienst. De facturen zijn door [bv] wel betaald en [bv] heeft de omzetbelasting ook in aftrek gebracht in haar
aangiften omzetbelasting.
4. [bv] heeft de grond aan het [adres] te [plaats 2] in delen aan particulieren verkocht om er huizenop te laten bouwen door een aannemer. Volgens de stelling van eiseres ter zitting was deel van die levering een door haar gemaakt ontwikkelplan dat door
de aannemer zou worden uitgevoerd. Deze levering van de grond aan particulieren was steeds vrijgesteld van omzetbelasting, omdat geen sprake was van een bouwterrein wegens nog aanwezige bebouwing.
5. [bv] heeft de eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting op de door eiseres gefactureerde bedragen herzien (terugbetaald aan de Belastingdienst).
6. Verweerder heeft op 18 november 2019 een boekenonderzoek aangekondigd bij eiseres naar aanleiding van overleg tussen [bv] en de Belastingdienst over de fiscale behandeling van de ontwikkeling van [adres] .
7. Op 3 december 2019 hebben eiseres en [bv] een schriftelijke overeenkomst gesloten inzake de winstverdeling [adres] te [plaats 2] . In de kern houdt deze overeenkomst in dat, zoals eerder mondeling overeengekomen, de netto winst tussen partijen gelijkelijk
wordt verdeeld. Ook staat in de overeenkomst vermeld dat partijen handelen voor gezamenlijke rekening en risico, dat partijen gezamenlijk het economische risico dragen van de economische activiteiten die zij zijn overeengekomen te verrichten en dat partijen
van mening zijn dat bij de tussen hen overeen te komen leveringen van goederen en diensten geen sprake is van belastbare handelingen, omdat sprake is van partage.
8. Met dagtekening 30 december 2019 heeft eiseres de zes hiervoor genoemde facturen gecrediteerd. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat [bv] de naar aanleiding van de facturen betaalde bedragen niet heeft terugbetaald. Zij heeft gesteld dat deze bedragen
zullen worden verrekend bij de nog komende definitieve winstverdeling tussen eiseres en [bv] .
9. Op 11 maart 2020 zijn eiseres en [bv] in aanvulling op de overeenkomst van 3 december 2019 overeengekomen dat niet alleen de winst maar ook het verlies gelijkelijk voor rekening en risico van partijen komt.
10. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport dat met dagtekening 6 augustus 2021 aan eiseres is toegezonden. In het controlerapport is onder meer opgenomen dat verweerder van mening is dat geen sprake is van partage.
Volgens verweerder heeft eiseres een met omzetbelasting belaste dienst verricht aan [bv] . Naar aanleiding van onder andere deze bevindingen uit het controlerapport heeft verweerder naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2018 en 2019 opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De boetes zijn niet in geschil.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen omzetbelasting is verschuldigd in verband met de aan [bv] uitgereikte facturen voor het project [adres] . Zij voert daarvoor aan dat bij het project [adres] sprake is van partage.
13. Verweerder betwist de partage en voert aan dat sprake is van een belastbare dienst.
14. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. De heer [naam 1] heeft ter zitting namens eiseres het volgende verklaard. Eiseres en [bv] werken regelmatig samen bij de ontwikkeling van onroerende zaken, waarbij eiseres haar expertise inbrengt en waarbij [bv] , die over de financiën beschikt, het
betreffende object aankoopt. Ze delen dan de winst tussen hen beiden. Zo ging dat ook in dit geval. Voor de start van de werkzaamheden aan het project aan de [adres] te [plaats 2] zijn mondelinge afspraken gemaakt tussen eiseres en [bv] over de verdeling van
het gerealiseerde resultaat. De facturen waren bedoeld om voorschotten op de nog te realiseren winst te krijgen, omdat ze konden uitrekenen hoeveel winst het ongeveer zou worden. Aanvankelijk heeft eiseres de door haar verzonden facturen aan [bv] verhoogd
met omzetbelasting, maar zij stelt dat zij er op is gewezen dat dit niet correct is. Vervolgens heeft zij de facturen gecrediteerd en zijn de mondelinge afspraken vastgelegd in de overeenkomst van 3 december 2019. Volgens eiseres voldoet deze overeenkomst
aan de in de jurisprudentie gestelde voorwaarden dat sprake is van één onsplitsbare prestatie waarbij [bv] als enige naar buiten toe optreedt. Daarom is sprake van partage en hoeft zij geen omzetbelasting te voldoen, zo betoogt zij.
16. Verweerder stelt dat nergens uit blijkt dat eiseres en [bv] al voor de start van de werkzaamheden mondelinge afspraken hebben gemaakt. Volgens verweerder blijkt uit het verzenden van de facturen en uit de omschrijving daarop juist dat eiseres een dienst
heeft verricht aan [bv] , wat betekent dat geen sprake kan zijn van partage. Mocht er sprake zijn van een partage-overeenkomst, dan zou het volgens verweerder voor de hand liggen dat al na de eerste verzonden factuur van 23 oktober 2018 dit werd gecorrigeerd
en niet pas aan het einde nadat al zes facturen waren verzonden. Verweerder wijst er verder onder meer op dat partijen in de periode tussen de gestelde gemaakte mondelinge afspraken en het opstellen van de schriftelijke partage-overeenkomst niet hebben gehandeld
als ware er een partage-overeenkomst, zodat de overeenkomst niet de economische realiteit weergeeft.
17. De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in verband met het project [adres] werkzaamheden heeft verricht, dat zij hiervoor ondernemer is, en dat zij in verband hiermee een vergoeding heeft ontvangen van [bv] . Gelet
op het feit dat eiseres facturen met omzetbelasting voor deze werkzaamheden heeft uitgereikt aan [bv] , en dat [bv] deze facturen ook heeft betaald, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres deze handelingen onder bezwarende titel heeft verricht. Eiseres heeft
niets gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de door haar verrichte werkzaamheden in het kader van het project [adres] zouden zijn vrijgesteld. Dit brengt met zich dat eiseres een dienst heeft verricht aan [bv] die belast is met omzetbelasting.
Het standpunt van eiseres komt erop neer dat deze werkzaamheden niet onder bezwarende titel zijn verricht, omdat sprake is van partage dan wel van een winstdelingsovereenkomst.
18. De bewijslast dat voldaan is aan de voorwaarden voor het aannemen van partage1 rust op eiseres, omdat zij zich ondanks de verstuurde facturen met omzetbelasting beroept op de stelling dat geen sprake is van een voor de omzetbelasting belaste prestatie.
19. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met [bv] vóór het uitvoeren van de werkzaamheden een (mondelinge) overeenkomst heeft gesloten die ertoe leidt dat slechts sprake is van winstdeling, dan wel dat de verkoop en levering van de gronden een
onderdeel vormt zowel van het bedrijf van [bv] als van het bedrijf van eiseres. Zij heeft namelijk geen stukken of verklaringen overgelegd die haar stellingen onderbouwen. De enkele verklaring van de heer [naam 1] ter zitting is hiervoor onvoldoende. Ook de
achteraf opgemaakte schriftelijke stukken, de op 3 december 2019 opgestelde overeenkomst en de aanvulling daarop van 11 maart 2020, maken niet dat kan worden aangenomen dat sprake is geweest van partage. Deze overeenkomsten zijn hiervoor niet voldoende, omdat
niet is overeengekomen hoe partijen gaan samenwerken en om welke handelingen het gaat. Niet duidelijk is welke werkzaamheden eiseres zal verrichten en wat [bv] gaat doen. De overeenkomst bevat naast de afspraak over gelijke verdeling van de netto winst in
feite alleen juridische stellingen en geen feitelijke afspraken over de wijze van samenwerken en de wijze van afrekenen.
Conclusie en gevolgen
20. De beroepsgronden van eiseres falen. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen over 2018 en 2019 terecht door verweerder zijn opgelegd. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar
proceskosten.
21. Omdat geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente zijn aangevoerd, zijn de beroepen in zoverre ook ongegrond.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
1Zie over partage: Hoge Raad 5 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4610, BNB 1991/243; Hof van Justitie EU 29 april 2004, ECLI:EU:C:2004:243; Conclusie A-G Van Hilten van 7 januari 2015, ECLI:NL:PHR:2015:15,
r.o. 7.10; A.J van Doesum, Contractuele samenwerkingsverbanden in de btw, (diss) Kluwer, Deventer, 2009, blz. 413-414 en Hoge Raad 22 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:83.