Titel
Bestuurdersaansprakelijkheid ten onrechte beperkt
Publicatiedatum
16/02/2023
Categorie
Invordering
Bron
Hoge Raad
Aard
jurisprudentie
Nummer
ECLINLHR2023183, 21/00526
Samenvatting

Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst aan een bv een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over 2008. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. De bv heeft de nageheven omzetbelasting en de in rekening gebrachte heffingsrente niet betaald. De Ontvanger heeft de bestuurder van de bv aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven bedragen.

Hof Den Bosch heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd wegens schending van het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Volgens het hof had de bestuurder, als hij voorafgaand aan de aansprakelijkstelling door de Ontvanger was gehoord, ten aanzien van de omvang van de in aftrek te brengen omzetbelasting een inbreng kunnen leveren die tot een andere beslissing van de inspecteur had kunnen leiden. Het ging daarbij specifiek om aan de bv in rekening gebrachte omzetbelasting op door de bestuurder overgelegde facturen. Met dat bedrag aan omzetbelasting heeft het hof de aansprakelijkstelling verminderd.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond verklaard. De ontvanger heeft aangevoerd dat de inbreng van de bestuurder niet tot een andere afloop had kunnen leiden, omdat de omzetbelasting wegens fraude niet in aftrek kwam. Het hof heeft dat betoog ten onrechte genegeerd. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De Hoge Raad merkt op dat de inbreng van de aansprakelijkgestelde kan inhouden dat de inspecteur, voorafgaand aan het vaststellen van de belastingaanslag waarop de aansprakelijkstelling betrekking heeft, het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden jegens de belastingschuldige. De aansprakelijkgestelde kan het standpunt innemen dat de belastingschuldige zelf, indien hij vooraf was gehoord, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de desbetreffende belastingaanslag van belang was en tot een ander besluit van de inspecteur had kunnen leiden.

Voor het geding na verwijzing merkt de Hoge Raad op dat de Ontvanger ten onrechte heeft betoogd dat een aansprakelijkgestelde zich er niet op kan beroepen dat bij de berekening van de naheffingsaanslag meer belasting in aftrek moet worden toegelaten dan het in de aangifte verwerkte bedrag. De aansprakelijkgestelde kan dat ook aanvoeren als de belastingschuldige dat niet heeft gedaan of als de naheffingsaanslag al onherroepelijk vaststaat en de termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering kan worden gedaan is verstreken.