De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Prinses Irenestraat 6
2595 BD Den Haag
Datum 21 december 2022
Betreft Aanbiedingsbrief bij wijzigingen door de regering voorgesteld
Onze referentie 2022-0000296251
Bijlage Wijzigingen voorgesteld door de regering
Hierbij bied ik u aan, mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, wijzigingen voorgesteld door de regering inzake het bovenvermelde wetsvoorstel.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
C.J. Schouten
36 067
Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere
wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Wijzigingen voorgesteld door de regering
Het voorstel van wet zoals het luidt na de daarin tot en met 20 december 2022 aangebrachte wijzigingen, wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I, onderdeel F, wordt in artikel 10e, tweede lid, “vermogen” telkens vervangen door “kapitaal”.
2
In artikel I, onderdeel Q, vervalt in het vierde onderdeel in onderdeel o “door de minister”.
3
In artikel I, onderdeel UUU, wordt in artikel 220ca “eerste onderdeel” vervangen door “eerste en derde onderdeel”.
4
In artikel VII, onderdeel J, wordt in artikel 28e, tweede lid, “vermogen” telkens vervangen door “kapitaal”.
5
In artikel VII, onderdeel Q, wordt in het vierde onderdeel in onderdeel n “deelnemer deelnemer” vervangen door “deelnemer” en vervalt in onderdeel o “door de minister”.
Toelichting
Dit voorstel van de regering bij het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen, zoals dat luidt na de daarin tot en met 20 december 2022 aangebrachte wijzigingen, bevat voorstellen voor een aantal aanpassingen als gevolg van amendering van het wetsvoorstel. De
voorstellen worden hieronder toegelicht. Het betreft wijzigingen die nodig zijn geworden door voor of bij de stemmingen aangebrachte wijzigingen, of die kennelijke vergissingen herstellen. De voorgestelde wijzigingen vallen binnen de reikwijdte van artikel
9.12, tweede lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.
Onderdelen 1 en 4
In de door het aangenomen amendement 78 gewijzigde bepalingen wordt het woord “vermogen” vervangen door “kapitaal”. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging is dit in andere
onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.
Onderdelen 2 en 5
In de door het aangenomen amendement 152 gewijzigde bepalingen staat per abuis ‘door de minister’. De aanvullende informatie zal echter in een algemene maatregel van bestuur staan en niet in een ministeriële regeling. Daarnaast wordt een tekstuele verdubbeling
verwijderd.
Onderdeel 3
In het aangenomen amendement 173 wordt in artikel 220ca van de Pensioenwet per abuis alleen verwezen naar het tijdstip van inwerkingtreding van het eerste onderdeel van artikel I, onderdeel H van de Wet toekomst pensioenen. Dit betreft echter het eerste
en derde onderdeel.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
C.J. Schouten
Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen
Het kabinet heeft samen met werknemer- en werkgeversorganisaties in 2019 een pensioenakkoord gesloten. Dit wetsvoorstel komt daaruit voort en regelt de herziening van de tweede pijler van het pensioenstelsel. De tweede pensioenpijler bevat de aanvullende
pensioenen die mensen opbouwen in het kader van hun loopbaan als werknemer of zelfstandige. De pensioenopbouw wordt anders. Iedere deelnemer in een pensioenfonds gaat via een premieregeling pensioen opbouwen voor een persoonlijk pensioenvermogen. De pensioenpremie
staat centraal en wordt voor alle leeftijden gelijk. In de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel moeten de bestaande afspraken aangepast worden naar de nieuwe regelingen. Daarvoor staan in het wetsvoorstel transitieregels. Ook staan in het wetsvoorstel
regels over het overdragen van de pensioenrechten en pensioenaanspraken die zijn opgebouwd onder de huidige wetgeving (‘invaren’). Verder geldt er in de transitieperiode een afwijkend financieel toetsingskader ('transitie-ftk'). Het financieel toetsingskader
is het stelsel van financiële normen voor pensioenfondsen dat ervoor moet zorgen dat fondsen het afgesproken pensioen ook daadwerkelijk kunnen uitkeren aan alle generaties. Tot slot worden ook de fiscale regels aangepast aan het nieuwe stelsel en de transitie.
Dit onder andere om de fiscale regels over pensioenen minder afhankelijk te laten zijn van de vorm waarin arbeid wordt verricht, zoals loondienst of arbeid als ondernemer. Naast de herziening van het pensioenstelsel regelt het wetsvoorstel ook standaardisering
van het nabestaandenpensioen, experimenten voor pensioenopbouw door zelfstandigen in de tweede pijler en verkorting van de wachttijd voor pensioenopbouw voor uitzendwerknemers.
Stemmingsuitslag
Aangenomen (Hoofdelijk 93-48) hoofdelijk
TK 22-12-2022
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 57 AMENDEMENT VAN DE NIJBOER EN MAATOUG
Ontvangen 2 november 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel X, vervalt het derde onderdeel.
II In artikel VII, onderdeel X, vervalt het derde onderdeel.
Toelichting
Dit amendement ziet toe op handhaving van het uniform pensioenoverzicht (UPO) dat momenteel verstrekt wordt door pensioenuitvoerders. Het UPO biedt een vast format waarmee aan deelnemers jaarlijks op een uniforme en toegankelijke manier informatie wordt
verstrekt. De vaste rubrieken en volgorde van informatie die het UPO bevat is van belang voor de begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van pensioenregelingen. Het UPO kan zo als aanvulling dienen op de communicatie op mijnpensi-oenoverzicht.nl.
Nijboer Maatoug
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 164 AMENDEMENT VAN DE LEDEN MAATOUG EN PALLAND
Ontvangen 15 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150n na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende: 5a. Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door waarden
worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt van
de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatie-depot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt aan
de evenwichtigheid van de transitie.
II In artikel VII, onderdeel MMM, wordt in artikel 145m na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende: 5a. Bij toepassing van de standaardmethode kan een beroepspensioenfonds met een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor meer dan 110% door
waarden worden gedekt, na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten mits de waarde van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde tenminste 95% bedraagt
van de uitkomst van de standaardregel, na de initiële vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Bij dekkingsgraden tussen 105% en 110% mag 5% van het vermogen verschoven worden, mits deze verschuiving bijdraagt
aan de evenwichtigheid van de transitie.
Toelichting
Dit amendement verruimt de regels voor gebruik van de standaardmethode bij het invaren, waardoor deze methode ook geschikt wordt voor fondsen met hoge dekkingsgraden. Als deze fondsen gelijke procentuele wijzigingen in de pensioenuitkeringen van deelnemers
op het moment van invaren willen bewerkstelligen kunnen zij niet met de standaardmethode zoals beschreven in het wetsvoorstel uit de voeten. Hetzelfde geldt voor fondsen die rekening willen houden met eventuele indexatieachterstanden. Het wetsvoorstel geeft
fondsen met lage dekkingsgraden meer ruimte om tot een evenwichtige transitie te komen dan fondsen met hoge dekkingsgraden; dit amendement corrigeert dit. De aanpassingen bieden de ruimte om af te wijken van de standaardregel bij dekkingsgraden boven 110%,
mits deelnemers tenminste 95% van de uitkomst van de standaardregel toebedeeld krijgen. Het gaat daarbij om de uitkomst na vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Hierdoor komt er ruimte voor bijvoorbeeld inhaalindexatie.
Fondsen worden geacht deze ruimte op evenwichtige wijze te gebruiken.
Maatoug Palland
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 76 AMENDEMENT VAN DE LEDEN PALLAND EN VAN BEUKERING-HUIJBREGTS
Ontvangen 10 november 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel QQQ, wordt aan het voorgestelde artikel 150g, eerste lid, een zin toegevoegd, luidende: Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de werkgever aan wat met het oordeel gedaan is.
II In artikel VII, onderdeel MMM, wordt aan het voorgestelde artikel 145f, eerste lid, een zin toegevoegd, luidende: Indien een oordeel gegeven wordt, geeft de beroepspensioenvereniging aan wat met het oordeel gedaan is.
Toelichting
In de Wet toekomst pensioenen staat dat alleen pensioenfondsen bij de bestuursrechter bezwaar kunnen « maken tegen een invaarbesluit van DNB. In plaats daarvan worden de collectieve bevoegdheden versterkt, zoals het wettelijk «hoorrecht» voor organisaties
van gepensioneerden en slapers, een versterkte positie van medezeggenschapsorganen (intern), maar ook aanvullende waarborgen voor de rechtspositie van de individuele deelnemer. Wettelijke verplichting voor pensioenuitvoerders voor een interne geschillenprocedure
en een verplichting voor een externe (buitengerechtelijke) geschillenprocedure. Sociale partners en werkgevers lijken redelijk vrij in het vormgeven van het hoorrecht voor gepensioneerden. Met dit amendement beogen de
indieners dat er een terugkoppeling plaatsvindt van het meewegen van hetgeen uit het hoorrecht is ingebracht door de gepensioneerden groep.
Palland Van Beukering-Huijbregts
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 55 AMENDEMENT VAN HET LID CEDER
Ontvangen 2 november 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel GG, vierde onderdeel, wordt in het voorgestelde vierde lid, onderdeel b, «drie maanden» vervangen door «drie maanden, tenzij in de pensioenovereenkomst een periode van zes maanden is opgenomen,».
II In artikel VII, onderdeel GG, vierde onderdeel, wordt in het voorgestelde vierde lid, onderdeel b, «drie maanden» vervangen door «drie maanden, tenzij in de beroepspensioenregeling een periode van zes maanden is opgenomen».
Toelichting
Dit amendement regelt dat indien de pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis, dat de dekking kan worden voortgezet gedurende een periode van zes maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming, in plaats van gedurende
een periode van drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming. Sociale partners kunnen in afwijking van de standaard termijn van drie maanden een uitloopperiode van zes maanden overeenkomen wanneer dit passend is voor de sector.
Ceder
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 47 AMENDEMENT VAN HET LID PALLAND C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 171
Ontvangen 27 oktober 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In het in artikel I, onderdeel JJ, voorgestelde artikel 61a, derde lid, wordt «De uitruil wordt voortgezet indien de gewezen deelnemer daarmee instemt.» vervangen door «De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het
tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.».
II In het in artikel VII, onderdeel JJ, voorgestelde artikel 73a, derde lid, wordt «De uitruil wordt voortgezet indien de gewezen deelnemer daarmee instemt.» vervangen door «De uitruil wordt stopgezet indien er niet langer recht op uitruil op grond van het
tweede lid is, dan wel indien de gewezen deelnemer aangeeft de uitruil niet te willen voortzetten.».
Toelichting
Deelnemers die bewust (opt-in) gebruik hebben gemaakt van de vrijwillige voortzetting (op de datum van einde deelneming bij het fonds) krijgen jaarlijks een brief over het voortzetten dan wel beëindigen van deze dekking. Zonder reactie is de default beëindigen.
Dit zou tot onwenselijke situaties kunnen leiden doordat mensen zich niet bewust zijn van deze stopzetting, bijvoorbeeld omdat ze de brief niet (goed) hebben gelezen of omdat zij mogelijk al ziek zijn en de brief niet hebben kunnen 1Vervanging in verband met
wijziging van de ondertekening.
lezen. Door de default aan te passen van stopzetten naar voortzetten, voorkomt dit schrijnende gevallen bij nabestaanden van deelnemers.
Palland Ceder Smals Stoffer
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 90 AMENDEMENT VAN HET LID STOFFER C.S.
Ontvangen 12 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel QQQ, wordt na het voorgestelde artikel 150q een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 6b.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode voor pensioenfondsen
Artikel 150r. Opschorting individuele waardeoverdracht
1. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of
b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenpensioenfonds wel.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 102a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
4. De in artikel 71 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld
in het tweede of derde lid.
II In artikel VII, onderdeel MMM, wordt na het voorgestelde artikel 145p een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 5a.7 Aanvullende maatregelen transitieperiode pensioenfondsen
Artikel 145q. Opschorting individuele waardeoverdracht
1. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang:
a. bij het overdragende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het ontvangende pensioenfonds wel; of
b. bij het ontvangende pensioenfonds geen waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, maar bij het overdragende pensioenfonds wel.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien het overdragende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
3. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien het ontvangende pensioenfonds bij de opdrachtaanvaarding, bedoeld in artikel 109a, heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
4. De in artikel 82 genoemde plicht tot waardeoverdracht herleeft zodra zowel bij het ontvangende als het overdragende pensioenfonds waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l heeft plaatsgevonden, dan wel indien er sprake is van een situatie als bedoeld
in het tweede of derde lid.
Toelichting
Dit amendement regelt een tijdelijke pauze in individuele waardeoverdrachten tijdens (een deel van) de transitieperiode. Tijdens de transitieperiode kan het namelijk voorkomen dat het ene pensioenfonds pensioenaanspraken al heeft ingevaren, maar een ander
pensioenfonds nog niet. Er kan sprake zijn van twee situaties:
1. Het overdragende fonds heeft nog niet ingevaren, maar het ontvangende fonds wel.
2. Het overdragende fonds heeft al wel ingevaren, maar het ontvangende fonds niet. Beide situaties kunnen onduidelijkheid opleveren. Het proces rond de transitie en het invaren moet zo inzichtelijk en zorgvuldig mogelijk gemaakt worden. Wanneer er tijdens
de transitieperiode een individuele waardeoverdracht plaatsvindt waarbij de ene partij al wel heeft ingevaren maar de andere niet, wordt het voor de deelnemer ondoorzichtig welke effecten zijn opgetreden door het invaren zelf en welk effect de individuele
waardeoverdracht heeft. Dit doet zich met name voor in de eerste situatie. In de tweede situatie wordt een deelnemer twee keer geconfronteerd met de transitie. Daar waar deze al was ingevaren in het nieuwe stelsel wordt deze weer teruggezet in het oude stelsel.
Ook dit levert voor de deelnemer een ondoorzichtige situatie op. Door het opschorten van het recht op waardeoverdracht tijdens een deel van de transitie wordt voorkomen dat het voor de deelnemer toch al ingewikkelde proces verder wordt gecompliceerd. Daarbij
wordt opgemerkt dat de opschorting slechts beperkt mogelijk is. Als beide pensioenuitvoerders nog niet zijn ingevaren, kunnen waardeoverdrachten nog plaats vinden. En zodra beide betrokken pensioenuitvoerders zijn ingevaren, herleeft het recht op waardeoverdracht.
Opschorting van de waardeoverdracht is daarnaast niet van toepassing indien een van de beide betrokken pensioenuitvoerders heeft aangegeven dat er niet zal worden ingevaren. Enkel in gevallen waarin beide pensioenuitvoerders hebben aangegeven te willen invaren,
waarbij de ene wel en de andere nog niet is ingevaren, wordt de individuele waardeoverdracht tijdelijk stop gezet. Direct nadat beide uitvoerders zijn ingevaren herleeft het recht op waardeoverdracht.
Stoffer Van Beukering-Huijbregts Smals
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 82 AMENDEMENT VAN HET LID STOFFER
Ontvangen 10 november 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel JJ, wordt in artikel 61a, tweede lid, onderdeel b, «maximale duur voor de vrijwillige voortzetting» vervangen door «maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar,».
II In artikel VII, onderdeel JJ, wordt in artikel 73a, tweede lid, onderdeel b, «maximale duur voor de vrijwillige voortzetting» vervangen door «maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar,».
Toelichting
Dit amendement regelt dat gewezen deelnemers die hebben gekozen om het partnerpensioen op risicobasis vrijwillig voort te zetten, zoals bedoeld in artikel 61a, eerste lid, van de Pensioenwet respectievelijk 73a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling,
minimaal 15 jaar gebruik kunnen maken van deze vrijwillige voortzetting. Dat wordt geregeld door voor te schrijven dat de duur van de uitruil in ieder geval 15 jaar is. Desgewenst kunnen sociale partners de vrijwillige voortzetting ook voor een langere periode
aanbieden die geldt als maximum. Ook kunnen gewezen deelnemers indien gewenst een kortere periode gebruik maken van de vrijwillige voortzetting, deze mogelijkheid wordt met dit amendement niet ingeperkt. Er komt echter een recht op een minimale termijn van
15 jaar.
Stoffer
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 31 AMENDEMENT VAN HET LID STOFFER
Ontvangen 12 oktober 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel Y, vervalt het voorgestelde artikel 48c, derde en vierde lid.
II In artikel VII, onderdeel Y, vervalt het voorgestelde artikel 59c, derde en vierde lid.
Toelichting
Middels dit amendement krijgt de nieuwe geschilleninstantie een permanent karakter. In het huidige wetsvoorstel is deze instantie tijdelijk, namelijk tot 1 januari 2028. De indiener acht het wenselijk dat er ook na deze datum een instantie is die geschillen
op een laagdrempelige manier kan beslechten. Op deze manier wordt de rechtsbescherming van deelnemers verbeterd. De indiener wijst erop dat er reeds een permanente geschilleninstantie bestaat voor geschillen tussen financiële dienstverleners en hun klanten,
deze is echter niet specifiek gericht op pensioenen. Voor geschillen omtrent pensioenen is er op dit moment geen vergelijkbare instantie. Wel is er een Ombudsman Pensioenen, die reeds een belangrijke rol vervult door te adviseren en te bemiddelen in geschillen.
Deze adviezen zijn echter niet bindend, maar adviserend van aard. Ook zijn pensioenuitvoerders niet verplicht aangesloten bij de Ombudsman Pensioenen, terwijl deze verplichting wel geldt voor de geschilleninstantie. De geschilleninstantie richt zich op geschillenbeslechting
en kan wel bindend advies geven. De geschilleninstantie onderscheidt zich ook van de interne klachten- en geschillenprocedure binnen pensioenuitvoerders, bijvoorbeeld door de onafhankelijkheid van de instantie. Ten slotte kan de geschilleninstantie een te
grote werklast voor de rechtspraak voorkomen, doordat deze instantie een zekere zeeffunctie heeft. De instantie kan namelijk geschillen op een laagdrempelige wijze beslechten, waardoor de gang naar de rechter niet gemaakt hoeft te worden. Alles overziend is
de indiener van mening dat een permanente geschilleninstantie een bestaande leemte in de rechtsbescherming kan vullen. Binnen vijf jaar is een evaluatie van de geschilleninstantie voorzien. Op basis van die evaluatie wordt, volgens de toelichting op de wet,
besloten of de geschilleninstantie al dan niet voortgezet wordt. De indiener acht het onwenselijk om deze evaluatie af te wachten. Deelnemers zitten dan lang in onzekerheid of de instantie permanent gemaakt wordt, wat afbreuk doet aan de rechtsbescherming.
Daarnaast is de reikwijdte van geschillen waar de geschilleninstantie zich over mag buigen niet noodzakelijkerwijs beperkt tot geschillen omtrent de transitie. In die zin acht de indiener het ook niet gerechtvaardigd deze instantie enkel tijdens de transitieperiode
te laten bestaan.
Stoffer
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 174 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN MAATOUG EN NIJBOER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 61
Ontvangen 19 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel H komt te luiden:
H
Artikel 14, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin vervalt «wachttijd of» en vervalt «of, indien sprake is van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, tot de werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht».
2. De tweede zin komt te luiden: Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen.
II In artikel I, onderdeel UUU, komt artikel 220d te luiden:
Artikel 220d. Overgangsrecht uitzendovereenkomsten
In afwijking van artikel 14, tweede lid, verwerft een werknemer die werkzaam is in een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet
toekomst pensioenen in minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, ouderdomspensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen. Voor de berekening van de termijn van 26 weken is artikel 691,
vierde en vijfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.
III Na artikel VII, onderdeel F, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
Fa Artikel 22, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin vervalt «wachttijd of».
2. In de tweede zin wordt «Wachttijden» vervangen door «Wachttijden zijn niet toegestaan voor het ouderdomspensioen en wachttijden».
IV In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214g, eerste lid, aanhef «A,» vervangen door «A, Fa» en wordt in onderdeel a «59,» vervangen door «22, 59,».
Toelichting
Het is van groot belang dat alle werkenden sparen voor hun pensioen. Daarmee zorgen we ervoor dat het pensioenstelsel solidair is, maar bovenal zorgt dit ervoor dat als een werkende met pensioen gaat, hij voldoende geld heeft om te kunnen genieten van een
onbezorgde oude dag. In het wetsvoorstel Wet Toekomst Pensioenen is, vanwege afschaffing doorsneesystematiek, het juist van groot belang dat werkenden zo vroeg mogelijk pensioen opbouwen. Immers pensioenopbouw in de jonge jaren heeft een veel hogere invloed
op het uiteindelijk pensioenresultaat dan in het oude pensioenstelsel. Het automatisch sparen voor pensioen als je werkt, geldt voor vrijwel alle werkenden. Echter dit geldt niet voor een grote groep uitzendkrachten die minder dan zes maanden als uitzendkracht
werkt. Alleen voor de uitzendsector geldt een wettelijke uitzondering van een wachttijd van zes maanden. Dit zijn 170.000 uitzendkrachten die nu niet of nauwelijks pensioen opbouwen.1 Het wetsvoorstel Wet Toekomst Pensioenen realiseert dat er geen uitzondering
meer voor de uitzendbranche bestaat en dat de wachttijd voor pensioenopbouw voor uitzendkrachten wordt verlaagd naar acht weken. Echter deze acht weken wachttijd zorgt nog steeds voor forse kostenverschillen tussen collega’s op de werkvloer. Ook zorgt dit
ervoor dat uitzendkrachten, vanwege een carrousel aan nieuwe uitzendbaantjes met deze acht weken wachttijd nog steeds geen of onvoldoende pensioen opbouwen. Zoals de Minister voor Armoedebeleid, schulden en pensioenen zelf stelt, is de uitzendbranche de enige
sector die gebruik maakt van een wachttijd. Indieners zijn van mening dat uitzendkrachten voor hetzelfde werk dezelfde arbeidsvoorwaarden als hun collega’s dienen te krijgen. Ook het SER-advies «Sociaal-economisch beleid 2021–2025 Zekerheid voor mensen, een
wendbare economie en herstel van de samenleving» (SER MLT-advies) pleit ervoor om «het totaal van arbeidsvoorwaarden van de uitzendkracht vanaf de eerste werkdag tenminste gelijkwaardig is aan het totaal aan arbeidsvoorwaarden van werknemers in gelijkwaardige
functies in dienst van de inlener».2 Dit geldt dus ook voor de pensioenopbouw. Dit amendement schaft de mogelijkheid van het hanteren van een wachttijd bij pensioenopbouw af. Indieners zijn van mening dat het van groot belang is dat iedere werkende zo snel
mogelijk pensioen opbouwt. Daarbovenop neemt dit amendement de oneerlijke concurrentie tussen uitzendkrachten en werknemers die hetzelfde werk doen tegen. Om de administratieve lasten voor pensioenuitvoerders te beperken, blijft het nog wel mogelijk om een
drempelperiode van acht weken te hanteren. Deze drempelperiode wordt op dit moment al gehanteerd bij bijvoorbeeld PostNL postbezorgers en apotheekmedewerkers. Uitzendkrachten die nog geen pensioen opbouwen bij inwerkingtreding van de wet, beginnen vanaf dat
moment met opbouwen. De door de Minister gestelde complexiteit voor pensioenuitvoerders staat volgens de indieners niet in verhouding tot de oneerlijke concurrentie tussen uitzendkrachten en werknemers en het belang dat werkenden vanaf dag één pensioen opbouwen.
Daarnaast biedt de Wet waardeoverdracht klein pensioen al voldoende waarborgen om de administratieve lasten bij kleine pensioenen te verminderen.
Maatoug Nijboer
1 CBS (2022) «Witte vlek op pensioengebied 2019». Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/02/witte-vlek-op-pensioengebied-2019.
2 SER (2021) «Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving», p. 19–20. Geraadpleegd van:
https://www.ser.nl/-/media/ser/downloads/adviezen/2021/sociaal-economisch-beleid-2021-2025.pdf?la=nl&hash=C63510B080855E0ED7711461418A6A7F.
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 167 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN NIJBOER EN MAATOUG TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 56
Ontvangen 15 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I Na artikel XIIIA wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XIIIB ZORGPLICHT MINISTER
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen draagt er zorg voor dat per 1 januari 2028 het aantal werknemers dat geen deelnemer als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
is, met vijftig procent is gereduceerd ten opzichte van het aantal in 2019.
II In artikel XIV vervalt «en» aan het slot van onderdeel b en wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende: d. voor zover het de zorgplicht, bedoeld in artikel XIIIB van deze wet, betreft
op de volgende data:1°. 1 oktober 2023;2°. 1 oktober 2025;3°. 1 oktober 2027; en4°. 1 oktober 2028, waarbij tevens telkens een door het CBS, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek, aan het einde van het
voorgaande kalenderjaar vastgestelde omvang van het aantal werknemers dat geen deelnemer is als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt meegezonden.
Toelichting
Het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt, blijft stijgen. Zonder ingrijpen zien steeds meer mensen een oude dag tegemoet waarbij ze moeten rondkomen van het sociale minimum. Werkgevers die hun werknemers wél pensioen laten opbouwen, hebben bovendien
groeiende concurrentie van werkgevers die verantwoordelijkheden afschuiven. De indieners zijn van mening dat deze trend zeer schadelijke maatschappelijke gevolgen heeft en stellen daarom middels dit amendement voor om een wettelijk doel vast te leggen om aantal
werknemers dat geen pensioen opbouwt (de zogeheten «witte vlek») te halveren. Daarbij wordt aangesloten bij het doel van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Stichting van de Arbeid in het aangescherpte aanvalsplan witte vlek van
17 oktober 2022 (kamerstuk 32 043, nr. 594). Deze doelstelling houdt concreet in dat de witte vlek binnen vijf jaar gehalveerd moet zijn ten opzichte van de laatste CBS-meting in 2019. Hierdoor zouden meer dan 450.000 werknemers die dat nu nog niet doen, pensioen
moeten gaan opbouwen. In het aangescherpte aanvalsplan witte vlek is afgesproken dat in 2025 een tussenevaluatie plaatsvindt op basis van CBS-cijfers uit 2024; als blijkt dat men onvoldoende op schema ligt om de doelstelling te behalen, zullen kabinet en sociale
partners een pakket aan aanvullende maatregelen afspreken. In ieder geval wordt dan de mogelijkheid van een algemene pensioenplicht onderzocht. In de vorm van een zorgplicht voor de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen legt dit amendement
dit doel vast in de Wet Toekomst Pensioenen. Dat wil zeggen dat dit amendement van toepassing is als sociale partners niet voldoen aan hun afspraak om bovengenoemde doelstelling te halen. In dat geval dient het kabinet aanvullende maatregelen te nemen. Indien
uit de eindrapportage blijkt dat de doelstelling niet is gehaald zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen om te verzekeren dat de doelstelling zo snel mogelijk wordt gehaald. Bijvoorbeeld door werkgevers te verplichten om voor alle werknemers een pensioenvoorziening
af te sluiten. Dit amendement ziet er tevens op toe dat de ontwikkeling van de witte vlek tussentijds wordt gemonitord door het CBS. De omvang van de witte vlek wordt ultimo 2022, 2024, 2026 en 2027 gemeten. Zo snel mogelijk, maar uiterlijk op 1 oktober van
de daaropvolgende jaren wordt gerapporteerd over de uitkomsten van de metingen. Uit de eindrapportage in 2028 moet blijken of de doelstelling ten aanzien van de witte vlek is behaald; de overige rapportages zijn tussenrapportages.
Nijboer Maatoug
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 136 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN BEUKERING-HUIJBREGTS EN CEDER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 99
Ontvangen 15 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel CCC, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «,derde lid,».
2. Voor onderdeel 1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: 0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd «waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt aan het slot een zin toegevoegd,
luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.
3. In het eerste onderdeel wordt «onderdeel h» vervangen door «het derde lid, onderdeel h,».
4. In het tweede onderdeel wordt «Onder» vervangen door «In het derde lid vervallen onder» en vervalt na «door een punt» «vervallen».
II In artikel I, onderdeel UUU, wordt in artikel 220i, eerste lid, onderdeel a, «adviesrecht voor reglementen,» vervangen door «adviesrecht voor reglementen, de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten
en het oordeel dat de gemaakte uitvoeringskosten bevat,».
III In artikel I, onderdeel DDD, wordt na het eerste onderdeel een onderdeel ingevoegd, 1a. In het zevende lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd «waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt
aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.
IV Artikel VII, onderdeel AAA, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «,derde lid,».
2. Voor onderdeel 1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0a. In het tweede lid wordt in de eerste zin na «beleidskeuzes voor de toekomst» ingevoegd «waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten» en wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel
over de gemaakte uitvoeringskosten.
3. In het eerste onderdeel wordt «onderdeel h» vervangen door «het derde lid, onderdeel h,».
4. In het tweede onderdeel wordt «Onder» vervangen door «In het derde lid vervalt onder» en vervalt na «door een punt» «vervalt».
V In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214g, eerste lid, onderdeel a, «109a» vervangen door «109a, 110e, voor zover het betreft de bevoegdheid een oordeel te geven over de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten en het oordeel dat
de gemaakte uitvoeringskosten bevat,».
Toelichting
Er bestaan zorgen over hoge kosten van pensioenfondsen en specifiek over kosten die pensioenfondsen maken voor de inhuur van externen, veelal in de vorm van vermogensbeheerders. Hoewel de inhuur hiervan positief kan uitpakken voor de pensioenuitkomst, kan
het onwenselijk worden gevonden als een relatief groot deel van het opgebouwde pensioenkapitaal wordt gebruikt voor de inhuur van externen, beheerskosten voor het vermogen of andere grote kostenposten. Dit amendement regelt dat het verantwoordingsorgaan (VO)
dan wel belanghebbendenorgaan (BO) expliciet een oordeel moeten geven over de uitvoeringskosten. Daarvoor informeert het bestuur het VO dan wel BO van het pensioenfonds aan de hand van onder andere het bestuursverslag over de kosten van het pensioenfonds,
zoals de kosten die gepaard gaan met de inhuur van externen en de gevolgen daarvan voor deelnemers en gepensioneerden. Het VO dan wel BO geeft hier vervolgens een oordeel over aan het bestuur, eventueel nadat de deelnemers van het pensioenfonds geraadpleegd
zijn als een VO of BO dat wenselijk acht. Het oordeel van het VO of BO en de reactie van het bestuur worden opgenomen in het bestuursverslag en daarmee gedeeld met de deelnemers.
Zo wordt niet voorkomen dat pensioenuitvoerders grote uitvoeringskosten hebben, maar wel dat het VO dan wel BO hier een oordeel over heeft gegeven en deelnemers kennis kunnen nemen van dit oordeel. Het oordeel van het VO of BO volgt altijd achteraf, nadat
kosten zijn gemaakt voor het door het bestuur uitgevoerde beleid, maar het bestuur van een pensioenfonds zou er goed aan doen om het VO dan wel BO in een vroeg stadium te betrekken zodat het VO dan wel BO mee kan praten over kosten voordat die gemaakt worden.
Zo voorkomt het bestuur een negatief oordeel van de deelnemers, zoals vertegenwoordigd door het VO of BO, over het gevoerde beleid.
Van Beukering-Huijbregts Ceder
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 170 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN BEUKERING-HUIJBREGTS EN SMALS TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 63
Ontvangen 19 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I Na artikel I, onderdeel BBB, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
BBBa Aan artikel 115 wordt een lid toegevoegd, luidende: 13. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het pensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding
de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordings-orgaan.
II In artikel I, onderdeel UUU, wordt in artikel 220i, eerste lid, in de aanhef, «BBB, CCC» vervangen door «BBB, BBBa, CCC» en wordt in onderdeel a «112b, 115a,» vervangen door «112b, 115, 115a».
III Na artikel VII, onderdeel ZZ, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
ZZa Aan artikel 110d wordt een lid toegevoegd, luidende: 8. Indien een leeftijdscohort voorafgaand aan het vaststellen van de risicohouding ondervertegenwoordigd is in het verantwoordingsorgaan, vraagt het beroepspensioenfonds bij het uitvragen van de risicohouding
de leden van dit leeftijdscohort actief zich aan te melden voor het verantwoordingsorgaan.
IV In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214g, eerste lid, in de aanhef, «ZZ, AAA» vervangen door «ZZ, ZZa, AAA» en wordt in onderdeel a «109a, 139» vervangen door «109a, 110d, 139,».
Toelichting
Om ervoor te zorgen dat deelnemers kunnen meepraten over hun pensioenregeling, is het van belang dat de medezeggenschap van een pensioenfonds op een representatieve manier is ingevuld. Tegelijkertijd is het van belang dat groepen die in mindere mate vertegenwoordigd
zijn in het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan, worden benaderd om zitting te nemen in dit orgaan zodat de representativiteit ervan wordt vergroot. Dit kan nader worden ingevuld met een algemene maatregel van bestuur. Natuurlijk staat het eenieder vrij
om zich al dan niet verkiesbaar te stellen voor een verantwoordings- of belanghebbendenorgaan. Omdat groepen deelnemers die ondervertegenwoordigd zijn mogelijk ook minder kennis hebben van het bestaan van deze organen, kan het fonds eraan bijdragen om de representativiteit
van deze organen te vergroten waardoor de steun onder deelnemers en gepensioneerden kan groeien. Dit amendement regelt dat pensioenfondsen hier een taak bij krijgen en dat besluitvorming rond het invaren door een representatieve groep vertegenwoordigers wordt
besproken.
Van Beukering-Huijbregts Smals
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 169 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID SMALS TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 50
Ontvangen 19 december 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel DD, komt te luiden:
DD
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 52. Zorgplicht bij flexibele premieovereenkomsten en premie-uitkeringsovereenkomsten met beleggingsvrijheid.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor
de beleggingen en handelt daarbij overeenkomstig artikel 135.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieovereenkomst of in een premie-uitkeringsovereenkomst tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend
voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
II Artikel VII, onderdeel DD, komt te luiden:
DD Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel 63. Zorgplicht bij flexibele premieregelingen en premie-uitkeringsregelingen met beleggingsvrijheid.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een flexibele premieregeling met beleggings-vrijheid in de opbouwfase en een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd met beleggingsvrijheid in de opbouwfase is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen
en handelt daarbij overeenkomstig artikel 130.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer of gewezen deelnemer in een flexibele premieregeling of in een premie-uitkeringsregeling tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor
een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum, de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen.
Toelichting
Met dit amendement wordt «en een premie-uitkeringsovereenkomst» toegevoegd aan lid 1 en 2, waar eerst enkel werd gesproken van de flexibele premieovereenkomst. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de beleggingsvrijheid en de daarmee samenhangende zorgplichtbepalingen
van artikel 52 ook van toepassing kunnen zijn op de premie-uitkeringsovereenkomst. In premie-uitkeringsovereenkomsten kan immers ook sprake zijn van beleggingsvrijheid tot het moment dat het opgebouwde kapitaal of de beschikbaar gestelde premie wordt aangewend
voor een uitkering.
Smals
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 173 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN NIJBOER EN MAATOUG TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 168
Ontvangen 19 december 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I In artikel I wordt na onderdeel C, een nieuw onderdeel ingevoegd luidende:
Ca
In artikel 8, vijfde lid, onderdeel a, wordt «21 jaar» vervangen door «18 jaar».
II Artikel I, onderdeel H, komt te luiden:
H
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «21-jarige» vervangen door «18-jarige».
2. In het tweede lid wordt «in meer dan 26 weken» vervangen door «in meer dan acht weken» en wordt «de termijn van 26 weken» vervangen door «de termijn van acht weken».
3. In het derde lid wordt «21 jaar» vervangen door «18 jaar» en wordt «21-jarige» vervangen door «18-jarige».
III In artikel I, onderdeel UUU, wordt voor artikel 220d een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 220ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd
Werknemers van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste en derde onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen niet in de pensioenregeling van hun werkgever deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op
basis van de pensioenregeling gehanteerde toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ca en H, eerste onderdeel, van de Wet toekomst pensioenen.
IV In artikel I, onderdeel UUU, wordt in artikel 220i, eerste lid, aanhef «H» vervangen door «Ca, H», wordt in onderdeel a «14» vervangen door «8, 14» en wordt «220d» vervangen door «220ca, 220d».
V In artikel VII wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:
Fa
In artikel 22, tweede lid, wordt «eenentwintig» vervangen door «achttien».
VI In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt na artikel 214c, een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 214ca. Overgangsrecht toetredingsleeftijd
Beroepsgenoten van 18 jaar of ouder die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen niet in de beroepspensioenregeling deelnemen, omdat zij jonger zijn dan de op basis van de pensioenregeling gehanteerde
toetredingsleeftijd, verwerven pensioenaanspraken vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel Fa, van de Wet toekomst pensioenen.
VII In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214g, eerste lid, aanhef «A» vervangen door «A, Fa», wordt in onderdeel a «59» vervangen door «22, 59» en wordt «214d» vervangen door «214ca, 214d».
VIII In artikel XV wordt aan het slot ingevoegd «en met dien verstande dat artikel I, onderdelen Ca, H, eerste en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca en artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca,
in werking treden met ingang van 1 januari 2024».
Toelichting
Dit amendement regelt dat de startleeftijd voor pensioenopbouw per 1 januari 2024 wordt verlaagd naar 18 jaar. Werken en pensioenopbouw horen hand in hand te gaan. Omdat de maximale startleeftijd voor pensioenopbouw momenteel 21 jaar is, lopen jongeren echter
pensioenopbouw mis. Dit geldt met name voor (vaak praktisch opgeleiden) jongeren die op 18-jarige leeftijd een volwaardige baan hebben. De afschaffing van de doorsneesystematiek versterkt het belang van vroege pensioenopbouw. Ondanks een relatief lage inleg
op jonge leeftijd, kan wegens de lange beleggingshorizon een significante bijdrage worden geleverd aan een goed pensioen. De indieners zijn van mening dat een startleeftijd van 18 jaar zowel aansluit bij het streven om zo veel mogelijk werkenden pensioen te
laten opbouwen, als de afspraken in het SER MLT over een gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket voor alle werkenden.
Nijboer Maatoug
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 171 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID OMTZIGT TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 86
Ontvangen 19 december 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel GG, vierde onderdeel, komt te luiden:
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden: 4. Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van
de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;
c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking
rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of
e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
f. gedurende een periode van drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een
nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
II Artikel VII, onderdeel GG, vierde onderdeel, komt te luiden:
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien de beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het nabestaandenpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging
van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
b. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel a recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en deze uitkering ontvangt;
c. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel b recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking
rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid;
d. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en de uitkering ontvangt; of
e. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct aansluitend op de voortzetting van het nabestaandenpensioen op grond van onderdeel d recht heeft op een uitkering als bedoeld in onderdeel a en deze uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de
dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
f. gedurende een periode van drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b, c, d of e doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een
nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Toelichting
Dit amendement regelt dat ook gedurende de periode dat een gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming of na (13 weken ziekte in) de Werkloosheidswet recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet en die uitkering ook ontvangt, de risicodekking
voor het nabestaandenpensioen doorloopt. Tevens is geregeld dat indien de (gewezen) deelnemer aansluitend op de Ziektewet (wederom) recht heeft op een WW-uitkering en deze ontvang, de risicodekking voortgezet blijft. Op dit moment kent de wet op dit punt een
leemte: de (risico)dekking van het nabestaandenpensioen loopt wel door als de gewezen deelnemer na einde deelneming in de Werkloosheidswet belandt, maar niet als de gewezen deelnemer na einde deelneming vanwege ziekte niet in de Werkloosheidswet maar in de
Ziektewet belandt of als de gewezen deelnemer (na 13 weken ziekte) vanuit de Werkloosheidswet in de Ziektewet terecht komt (of vice versa). Dit amendement neemt deze leemte weg door te regelen dat ook in die situaties de risicodekking van het nabestaandenpensioen,
op kosten van het collectief, wordt voortgezet.
Omtzigt
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 175 NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID PALLAND TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 137
Ontvangen 20 december 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I In artikel I, onderdeel E, wordt aan artikel 10a, vijfde lid, een zin toegevoegd, luidende «Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen
van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.»
II In artikel I, onderdeel F, wordt aan artikel 10b, vierde lid, een zin toegevoegd, luidende «Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen
van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.»
III In artikel I, onderdeel MM, vijfde onderdeel, vervalt in het voorgestelde achtste lid in de tweede zin «het spreiden van» en wordt «kan het projectierendement» vervangen door «kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen».
IV In artikel VII, onderdeel I, wordt aan artikel 28a, vijfde lid, een zin toegevoegd, luidende «Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op
nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.»
V In artikel VII, onderdeel J, wordt aan artikel 28b, vierde lid, een zin toegevoegd, luidende «Van de eerste zin kan afgeweken worden voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen en van de opgebouwde aanspraak op nabestaandenpensioen
van pensioengerechtigden te realiseren en alleen herverdelingseffecten optreden tussen de pensioengerechtigden onderling.»
VI In artikel VII, onderdeel MM, vijfde onderdeel, vervalt in het voorgestelde achtste lid in de tweede zin «het spreiden van» en wordt «kan het projectierendement» vervangen door «kunnen het projectierendement of de toedeling van rendementen».
Toelichting
In de flexibele premieregeling is een contract met individueel vermogen in de opbouw fase en een collectieve regeling (uitkeringscollectief) in de uitkeringsfase mogelijk. Hiermee is een gelijke aanpassing voor alle gepensioneerden en risicodragend beleggen
in de uitkeringsfase veel eenvoudiger uit te voeren. Dit uitgangspunt kan overgenomen worden in de solidaire premieregeling. Om jaarlijks gelijke aanpassingen van ingegane pensioenuitkeringen voor alle pensioengerechtigden te realiseren in de solidaire premieovereenkomst,
kan het vanuit een beheersbare uitvoering nodig zijn om de in dat jaar aan de persoonlijk voor de uitkering gereserveerde vermogens toebedeelde rendementen van de pensioengerechtigden in beperkte mate te corrigeren. Gelijke aanpassing van de uitkeringen leidt
in de praktijk mogelijk tot een iets andere toedeling van rendementen dan resulteert op basis van de vooraf afgesproken toedeelregels aan de voor de uitkering gereserveerde persoonlijke pensioenvermogens in de solidaire premieovereenkomst. Die verschillen
kunnen bijvoorbeeld ontstaan, omdat rendementen maandelijks aan de voor de uitkering gereserveerde pensioenvermogens van pensioengerechtigden worden toebedeeld, terwijl pensioenuitkeringen jaarlijks worden aangepast. Hiertoe zal aan artikel 63a, lid 8 worden
toegevoegd dat bij de verwerking van het financiële resultaat – naast het projectierendement – de toebedeelde rendementen aan het voor de uitkering gereserveerde vermogen van pensioengerechtigden kunnen worden aangepast, alleen voor zover dat nodig is om gelijke
aanpassingen van pensioenuitkeringen en van opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren. Dit kan leiden tot een beperkte mate van herverdeling in de uitkeringsfase, dus alleen tussen pensioengerechtigden onderling,
vergelijkbaar met de beperkte herverdelingseffecten die in de collectieve uitkeringsfase van de flexibele premieovereenkomst kunnen ontstaan. Deze vorm van een collectieve uitkeringsfase is reeds toegelaten sinds de Wet verbeterde premieregeling. In de artikelen
10a, lid 5 en 10b, lid 4 zal om deze reden worden opgenomen dat bij wijze van uitzondering op de hoofdregel dat geen ex ante herverdeling mag optreden bij toedeling van rendementen aan de persoonlijk voor de uitkering gereserveerde vermogens, respectievelijk
aan de kapitalen, enige herverdeling wordt toegelaten voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen en van opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden te realiseren. Het gaat dus alleen om een beperkte mate
van herverdeling tussen de gepensioneerden onderling, met als enige doel om aanpassingen van variabele uitkeringen en van opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen van pensioengerechtigden gelijk te kunnen laten zijn. Deze wijziging verbetert zowel uitvoerbaarheid
als uitlegbaarheid van de solidaire premieovereenkomst aanzienlijk. De methode Muns1 toont aan dat gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen kunnen worden afgeleid uit de voor de pensioenuitkering bestemde vermogens en andersom. Vanuit een beheersbare uitvoering
is het wenselijk dan wel noodzakelijk dat voor het bereiken van gelijke aanpassingen in de pensioenadministratie de uitkeringen het vertrekpunt kunnen zijn. Voor de uitkering gereserveerde vermogens kunnen daaruit worden herrekend. Dit leidt mogelijk tot een
beperkte correctie op de rendementstoedeling op basis van de vooraf afgesproken toedeelregels. Ook als de uitkering als vertrekpunt wordt genomen kan de pensioengerechtigde altijd geïnformeerd worden over de stand van zijn voor pensioen bestemd vermogen. Dit
amendement maakt het mogelijk de uitkering als vertrekpunt te hanteren voor de bepaling van de vermogens die corresponderen met gelijke aanpassingen van uitkeringen.
Palland
1 S. Muns (2021), Geheugenloos spreiden met gelijke aanpassingen, Netspar Design Paper 200,
www.netspar.nl.
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 67 TWEEDE NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID STOFFER C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 25
Ontvangen 3 november 2022
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel BB, komt te luiden:
BB
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:
a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven
worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen
op grond van de Algemene Ouderdomswet;
b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en
c. een melding te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:
a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 70a; en
b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing
van artikel 48a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.
3. In het elfde lid wordt «de scenario’s,» vervangen door «de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,».
II Artikel VII, onderdeel BB, komt te luiden:
BB
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Er is een pensioenregister, ingericht en in stand gehouden door de pensioenuitvoerders. Dit pensioenregister heeft de volgende doelen:
a. op duidelijke wijze de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde in de gelegenheid stellen gegevens over zijn pensioenaanspraken en pensioenrechten te raadplegen, waarbij deze gegevens, voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven
worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario, en waarbij onder pensioenaanspraken en pensioenrechten in de zin van dit artikel mede worden verstaan aanspraken op ouderdomspensioen en recht op ouderdomspensioen
op grond van de Algemene Ouderdomswet;
b. inzicht geven in de hoogte van het te bereiken pensioen, de keuzes ten aanzien van het pensioen, en de gevolgen van deze keuzes en van belangrijke gebeurtenissen op het pensioen van de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde; en c. een melding
te geven indien er geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het pensioenregister heeft mede tot doel op verzoek:
a. de pensioenuitvoerder te informeren bij welke andere pensioenuitvoerder een gewezen deelnemer pensioenaanspraken opbouwt ten behoeve van de toepassing van artikel 81a; en
b. van de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de gegevens aan een door de deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aan te wijzen pensioenuitvoerder te verstrekken ten behoeve van de toepassing
van artikel 59a, voor zover deze aangewezen uitvoerder daarmee heeft ingestemd.
3. In het elfde lid wordt «de scenario’s,» vervangen door «de gegevensverstrekking aan de aangewezen pensioenuitvoerder, de scenario’s,»
Toelichting
In de Wet toekomst pensioenen wordt in artikel 48a een nieuwe verplichting geïntroduceerd, namelijk de verplichting voor pensioenuitvoerders om deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden op een adequate wijze te begeleiden bij
het maken van een keuze binnen pensioenovereenkomsten. Deze verplichting kan middels dit amendement, middels het toevoegen van sub b aan artikel 51 lid 2, eenvoudiger ingevuld worden door pensioenuitvoerders. Maar vooral zorgt dit amendement voor een vollediger
beeld van alle pensioendata van deelnemers, voor een betere keuzebegeleiding en daarmee voor betere keuzes voor deelnemers. Dit amendement zorgt ervoor dat deelnemers, op uitdrukkelijk verzoek, gegevens uit het overzicht op mijnpensioenoverzicht.nl kunnen
delen met pensioenuitvoerders. Alleen op verzoek van aanspraak- of pensioengerechtigde is gegevensdeling toegestaan. Zij hebben hiertoe geen verplichting. Ook de vormgeving van de gegevensdeling moet zorgvuldig gebeuren, met de noodzakelijk privacy- en gegevensdelingswaarborgen.
Stoffer Smals Ceder
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
36 067Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige
andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Nr. 152 TWEEDE NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN BEUKERING- HUIJBREGTS TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 107
Ontvangen 15 december 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I Artikel I, onderdeel Q, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede onderdeel wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt «en».
2. Na het derde onderdeel wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst;
n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieovereenkomst, flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst zijn behaald; en
o. andere door de mminister per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.
II Artikel VII, onderdeel Q, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede onderdeel wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
2a. Aan het slot van onderdeel k vervalt «en».
2. Na het derde onderdeel wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
m. de totaal ingelegde pensioenpremies die zijn ingelegd op grond van een solidaire premieregeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling;
n. de totaal behaalde beleggingsrendementen per deelnemer die op grond van een solidaire premieregeling, flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling zijn behaald; en
o. andere door de minister per algemene maatregel van bestuur bepaalde vereiste informatie.
Toelichting
Een deelnemer verdient niet alleen inzicht in de uitkomst, maar ook in de manier waarop die uitkomst wordt gerealiseerd. In de derde nota van wijziging van de Wet toekomst pensioenen heeft de regering aangekondigd dat werkgevers verplicht worden op de loonstrook
te communiceren over het niet-opbouwen van pensioen door de werknemer. Deelnemers die graag meer informatie over hun pensioen willen hebben, kunnen terecht bij de site van hun pensioenfonds of -uitvoerder. Ook ontvangen zij jaarlijks van de pensioenuitvoerder
informatie via het pensioenoverzicht. Met dit amendement wordt ervoor gezorgd dat er niet alleen een overzicht is van de hoogte van het persoonlijk pensioenvermogen, maar ook van de andere afspraken die in de pensioenregeling zijn gemaakt. Specifiek voegt
dit amendement toe dat werknemers op het pensioenoverzicht van hun pensioenfonds ook inzicht krijgen in hun opbouw vanuit werkgevers- en werknemerspremies, de totale ingelegde premies en behaalde rendementen, evenals andere aanvullende informatie die per algemene
maatregel van bestuur wordt bepaald. Hierbij wordt onder behaalde beleggingsrendementen bedoeld «de beleggingswaarde verminderd met de premie-inleg en kosten». De indiener roept pensioenfondsen op de vergelijkbaarheid van de gegevens zo eenvoudig mogelijk
te maken, zodat deelnemers actief kunnen meedenken over hun pensioenregeling en contact kunnen opnemen met het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan van hun pensioenfonds als zij daar vragen of opmerkingen bij hebben, die door het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan
eventueel doorgeleid kunnen worden naar de sociale partners. Het inzicht in de vormgeving van de pensioenregeling kan de vergelijkbaarheid van pensioenregelingen en het draagvlak onder de regelingen vergroten.
Van Beukering-Huijbregts