ECLINLHR20221843
Instantie Hoge Raad
Datum uitspraak 09-12-2022
Datum publicatie 09-12-2022
Zaaknummer 20/03559
Formele relaties In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:7360
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Artikel 81 RO-zaken, Cassatie
Inhoudsindicatie HR: 81.1 RO.
Vindplaatsen Rechtspraak.nl; Viditax (FutD), 9-12-2022; FutD 2022-3319; V-N Vandaag 2022/3067
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03559
Datum 9 december 2022
ARREST in de zaak van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 september 2020, nr. 19/011841, op het hoger beroep van belanghebbende
tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/5387) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018.
1Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.R.P.M. Nielen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling
van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.
ECLI:NL:GHARL:2020:7360
Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak 15-09-2020
Datum publicatie 25-09-2020
Zaaknummer 19/01184
Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:3588, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1843
Rechtsgebieden Belastingrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep
Inhoudsindicatie OB. Levering bouwperceel. Verschuldigdheid omzetbelasting. Heeft belanghebbende bij de levering van het bouwperceel gehandeld als belastingplichtige voor de omzetbelasting?
Vindplaatsen Rechtspraak.nl
Viditax (FutD), 25-09-2020
V-N Vandaag 2020/2267
FutD 2020-2759
Belastingadvies 2020/23.9
V-N 2020/60.1.3
NTFR 2020/2808
NLF 2020/2089
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/01184
uitspraakdatum: 15 september 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 augustus 2019, nummer AWB 18/5387, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor
Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 1 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende exploiteert tot 2004 in de vorm van een eenmanszaak een snijbloemenkwekerij bij de echtelijke woning. De aan belanghebbende en zijn echtgenote toebehorende grond beslaat 41.00 hectare, verdeeld over twee kadastrale percelen, waarvan 33.50
hectare is bebouwd met kassen. Belanghebbende rekent voor de inkomstenbelasting het kadastrale perceel met de kassen (hierna: het kwekerijperceel) tot zijn ondernemingsvermogen.
2.2.
Van 2005 werkt belanghebbende zelfstandig als kwaliteitscontroleur bij een veiling. Voor deze werkzaamheden is belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd. Belanghebbende gebruikt de kassen in deze periode voor hobbymatige activiteiten,
samen met zijn kinderen. In 2006 en 2009 verkoopt belanghebbende roerende zaken die in de snijbloemenkwekerij zijn gebruikt. Over deze verkopen voldoet belanghebbende omzetbelasting.
2.3.
Op 17 januari 2005 verzoekt belanghebbende de gemeente [Z] het bestemmingsplan te wijzigen, zodat woningbouw op het kwekerijperceel mogelijk wordt. De gemeente wijst het verzoek in juli 2008 af.
2.4.
Op 4 oktober 2008 verzoekt belanghebbende de gemeente opnieuw het bestemmingsplan te wijzigen.
2.5.
Belanghebbende geeft opdracht voor een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. De bevindingen van de onderzoekers worden vastgelegd op 17 mei 2012 en 20 september 2012. Na overleg met deskundigen ziet belanghebbende af van archeologisch
onderzoek. Belanghebbende boekt de hiervoor gemaakte kosten (€ 7.114) zakelijk en brengt de in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek.
2.6.
Op 23 september 2012 richt belanghebbende een derde verzoek aan de gemeente.
2.7.
In 2013 besluit de gemeente mee te werken aan wijziging van het bestemmingsplan om de bouw van twee woningen op het kwekerijperceel mogelijk te maken.
2.8.
In 2014 stopt belanghebbende met zijn werk als kwaliteitscontroleur. Hij doet in 2014 aangifte omzetbelasting en brengt kleine bedragen aan voorbelasting in aftrek. Dat is met name de omzetbelasting op accountantskosten.
2.9.
Belanghebbende zet in 2015 twee bouwpercelen gelegen op het kwekerijperceel (hierna: de bouwpercelen) te koop en laat de kassen slopen.
2.10.
De bouwpercelen worden beide verkocht. Op 12 februari 2018 wordt één van de bouwpercelen geleverd. In 2019 wordt het tweede bouwperceel geleverd.
2.11.
Belanghebbende voert vooroverleg met de Inspecteur over de vraag of omzetbelasting is verschuldigd over de levering van de twee bouwpercelen. Naar aanleiding van het overleg voldoet belanghebbende omzetbelasting over de levering op 12 februari 2018. Op de
afrekennota van de notaris staat omzetbelasting vermeld.
2.12.
Belanghebbende geeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2017 met een beroep op de foutenleer alsnog een staking van zijn eenmanszaak aan per 2004.
3Geschil
In geschil is of belanghebbende bij de levering van het bouwperceel op 12 februari 2018 heeft gehandeld als belastingplichtige voor de omzetbelasting.
4Beoordeling van het geschil
4.1.
Het Hof zal aan de hand van de punten 37 tot en met 41 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 15 september 2011 in de gevoegde zaken C‑180/10 en C‑181/10, Słaby en Kuć, ECLI:EU:C:2011:589 beoordelen of belanghebbende
als belastingplichtige (ondernemer) voor de omzetbelasting heeft gehandeld. In dat arrest heeft het HvJ de verwijzende rechter handvatten gegeven om te beoordelen of verzoekers, beiden landbouwer, bij de verkoop van percelen grond zijn opgetreden als belastingplichtige
voor de omzetbelasting. De passage luidt als volgt:
“37 Het aantal en de omvang van de in casu verrichte verkopen zijn op zich niet van doorslaggevend belang. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan de omvang van de verkopen niet dienen als criterium om een onderscheid te maken tussen de handelingen van
een marktdeelnemer die als particulier handelt, die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, en de handelingen van een marktdeelnemer die een economische activiteit vormen. Het Hof heeft opgemerkt dat aanzienlijke verkopen ook door particuliere marktdeelnemers
kunnen worden verricht (zie in die zin arrest Wellcome Trust, reeds aangehaald, punt 37).
38 Het feit dat de betrokkene vóór verkoop het terrein heeft verkaveld om een hogere prijs in het totaal te verkrijgen, de tijdspanne waarbinnen deze handelingen zijn verricht, of het bedrag van de ermee verkregen inkomsten zijn evenmin op zich van doorslaggevend
belang. Al deze omstandigheden kunnen immers eigen zijn aan het beheer van het privévermogen van de betrokkene.
39 Dat ligt evenwel anders wanneer de betrokkene voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede
alinea, van de btw-richtlijn aanwendt.
40 Dergelijke actieve stappen kunnen onder meer bestaan in de uitvoering van werken om deze terreinen bouwrijp te maken en het gebruik van beproefde verkooptechnieken.
41 Aangezien dergelijke initiatieven normaal gezien niet passen bij het beheer van een privévermogen, kan de levering van een bouwterrein in een dergelijk geval niet worden beschouwd als de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht.”
4.2.
Anders dan de verzoekers in het hiervoor geciteerde arrest, heeft belanghebbende zelf de gemeente benaderd om een bestemmingsplanwijziging te realiseren. De wijziging is dus niet buiten de wil van belanghebbende tot stand gekomen, maar juist op de uitdrukkelijke
wil van belanghebbende. De derde poging tot bestemmingsplanwijziging heeft uiteindelijk tot de door belanghebbende gewenste uitkomst geleid.
4.3.
Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende werkzaamheden heeft verricht die zijn te vergelijken met die van een handelaar. Zo heeft belanghebbende, zoals hiervoor al vermeld, actief bewerkstelligd dat woningbouw (en dus verkoop als hoger gewaardeerde
(bouw)grond) mogelijk werd. Belanghebbende heeft de kassen gesloopt en hiermee grond opgeleverd die direct klaar is voor woningbouw. In dit verband heeft belanghebbende onderzoek laten doen en inlichtingen ingewonnen om de bouw ook daadwerkelijk op korte termijn
te kunnen laten plaatsvinden, zoals het voorbereiden van een planschaderisicoanalyse en een verkennend bodemonderzoek. Ook heeft belanghebbende gemotiveerd kunnen afzien van het doen van archeologisch onderzoek. Al deze werkzaamheden zijn niet gebruikelijk
voor een particulier die louter (woningbouw)percelen te koop zet, maar wel voor een marktdeelnemer die de beste omstandigheden creëert met het oog op de verkoop. Dat tussen de sloop van de kassen, het te koop zetten van de bouwpercelen en de uiteindelijke
leveringen toch een aantal jaren is verstreken is, zo heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting toegelicht, veroorzaakt door de niet zo gunstige economische omstandigheden in de desbetreffende periode.
4.4.
De slotsom luidt dat belanghebbende terecht omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Of de levering rechtstreeks in het verlengde ligt van de eerdere economische activiteit van belanghebbende bestaande uit de exploitatie van de kwekerij (zie het door de
Inspecteur ter zitting genoemde arrest van het HvJ van 17 oktober 2019, C‑692/17, Paulo Nascimento Consulting, ECLI:EU:C:2019:867) kan in het midden blijven.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 15 september 2020 in het openbaar uitgesproken.